Herken de woorden: boodschappen doen, lijst, biefstuk, griekse salada, friet, Turkse slager, thee, snacks, ik kocht zalm, meenemen, aanbieding, worst, komkommer, melk, kaas, drinken, spa rood, spaghetti, vis, duur, avondeten, afrekenen, 83 euro wat??
Erkenne die Wörter: einkaufen gehen, Liste, Rindersteak, griechischer Salat, Pommes, türkischer Metzger, Tee, Snacks, ich kaufte Lachs, mitnehmen, Angebot, Wurst, Gurke, Milch, Käse, trinken, Sprudelwasser, Spaghetti, Fisch, teuer, Abendessen, bezahlen, 83 Euro was??
Er komen vrienden langs en je moet de boodschappenlijst kopen in de winkel.
1. | Klant: | Kunt u mij helpen, alstublieft? | (Können Sie mir bitte helfen?) Anzeigen |
2. | Winkelassistente: | Natuurlijk, wat zoekt u? | (Natürlich, was suchen Sie?) Anzeigen |
3. | Klant: | Ik wil graag tomaten, komkommers en uien kopen. | (Ich möchte gerne Tomaten, Gurken und Zwiebeln kaufen.) Anzeigen |
4. | Winkelassistente: | De tomaten en komkommers liggen bij de groente, naast de paprika's. Wilt u nog iets anders? | (Die Tomaten und Gurken liegen bei dem Gemüse, neben den Paprikaschoten. Möchten Sie noch etwas anderes?) Anzeigen |
5. | Klant: | Ja, ik heb ook fruit nodig. Heeft u appels en sinaasappels? | (Ja, ich brauche auch Obst. Haben Sie Äpfel und Orangen?) Anzeigen |
6. | Winkelassistente: | De appels en sinaasappels zijn op dit moment helaas uitverkocht, maar morgen weer binnen. We hebben wel peren. | (Die Äpfel und Orangen sind momentan leider ausverkauft, aber morgen wieder vorrätig. Wir haben jedoch Birnen.) Anzeigen |
7. | Klant: | Oh, dat is jammer. Waar kan ik het vlees vinden? | (Oh, das ist schade. Wo finde ich das Fleisch?) Anzeigen |
8. | Winkelassistente: | Het vlees ligt in de koeling, naast de zuivel en dranken. Vandaag is het vlees in de aanbieding. | (Das Fleisch liegt im Kühlregal, neben der Milchprodukte und Getränken. Heute ist das Fleisch im Angebot.) Anzeigen |
9. | Klant: | Oké, ik wil ook graag koekjes kopen. Waar zijn die? | (Okay, ich möchte auch gerne Kekse kaufen. Wo sind die?) Anzeigen |
10. | Winkelassistente: | De koekjes staan bij de snacks, vlakbij de chocolade en snoep. | (Die Kekse stehen bei den Snacks, ganz in der Nähe von Schokolade und Süßigkeiten.) Anzeigen |
11. | Klant: | Die neem ik dan! Maar mijn winkelkar is bijna vol. Heeft u tasjes? | (Die nehme ich dann! Aber mein Einkaufswagen ist fast voll. Haben Sie Tüten?) Anzeigen |
12. | Winkelassistente: | Ja, bij de kassa, helemaal achterin de gang, vlak bij de uitgang. | (Ja, an der Kasse, ganz hinten im Gang, in der Nähe des Ausgangs.) Anzeigen |
13. | Klant: | Nog een vraag: kan ik contant betalen of alleen met pin? | (Noch eine Frage: Kann ich bar bezahlen oder nur mit Karte?) Anzeigen |
14. | Winkelassistente: | Beide kan. U kunt betalen met pin of contant, dat is allebei mogelijk. | (Beides ist möglich. Sie können mit Karte oder bar bezahlen, das ist beides möglich.) Anzeigen |
Übung 1: Diskussionsfragen
Anleitung: Diskutiert die Fragen, nachdem ihr das Audio gehört oder den Text gelesen habt.
- Waar liggen de tomaten en komkommers in de winkel?
- Wat zegt de winkelassistente over de sinaasappels?
- Winkel jij vaak met een boodschappenlijst of koop je waar je zin in hebt?
- Wat staat er deze week op jouw boodschappenlijst?
Wo liegen die Tomaten und Gurken im Laden?
Was sagt die Ladenassistentin über die Orangen?
Kaufen Sie häufig mit einer Einkaufsliste ein oder kaufen Sie, worauf Sie Lust haben?
Was steht diese Woche auf deinem Einkaufszettel?