A1.16: Tägliche Routine

Dagelijkse routines

Diese Lektion behandelt den Alltag auf Niederländisch mit Fokus auf reflexive Verben wie "zich wassen" (sich waschen) und "zich scheren" (sich rasieren). Lerne nützliche Vokabeln und Ausdrücke rund um Routinen wie "opstaan" (aufstehen) und "kam" (kämmen).

Zuhören und Lesen

Beginnen Sie diese Klasse, indem Sie die Audioaufnahme anhören und die entsprechenden Übungen erledigen.

Wortschatz (13)

 Werken (arbeiten) - Verbkonjugation und Übungen

Werken

Anzeigen

Arbeiten Anzeigen

 Dagelijks: täglich (Niederländisch)

Dagelijks

Anzeigen

Täglich Anzeigen

 Beginnen (beginnen) - Verbkonjugation und Übungen

Beginnen

Anzeigen

Beginnen Anzeigen

 Douchen (duschen) - Verbkonjugation und Übungen

Douchen

Anzeigen

Duschen Anzeigen

 Zich aankleden (sich anziehen) - Verbkonjugation und Übungen

Zich aankleden

Anzeigen

Sich anziehen Anzeigen

 Opstaan (aufstehen) - Verbkonjugation und Übungen

Opstaan

Anzeigen

Aufstehen Anzeigen

 Kammen (kämmen) - Verbkonjugation und Übungen

Kammen

Anzeigen

Kämmen Anzeigen

 Slapen (schlafen) - Verbkonjugation und Übungen

Slapen

Anzeigen

Schlafen Anzeigen

 Wakker worden (aufwachen) - Verbkonjugation und Übungen

Wakker worden

Anzeigen

Aufwachen Anzeigen

 Zich wassen (sich waschen) - Verbkonjugation und Übungen

Zich wassen

Anzeigen

Sich waschen Anzeigen

 Ontbijten (frühstücken) - Verbkonjugation und Übungen

Ontbijten

Anzeigen

Frühstücken Anzeigen

 Zich scheren (sich rasieren) - Verbkonjugation und Übungen

Zich scheren

Anzeigen

Sich rasieren Anzeigen

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
ik ontbijt. | ochtend voordat | me elke | Ik was
Ik was me elke ochtend voordat ik ontbijt.
(Ich wasche mich jeden Morgen bevor ich frühstücke.)
2.
opstaan kleed | snel aan. | Na het | ik me
Na het opstaan kleed ik me snel aan.
(Nach dem Aufstehen ziehe ich mich schnell an.)
3.
voordat je | naar je | werk gaat. | je altijd | Jij scheert
Jij scheert je altijd voordat je naar je werk gaat.
(Du rasierst dich immer bevor du zur Arbeit gehst.)
4.
ze naar | Zij kamt | buiten gaat. | zich voordat
Zij kamt zich voordat ze naar buiten gaat.
(Sie kämmt sich bevor sie nach draußen geht.)
5.
te zijn. | Wij haasten | dag om | ons elke | op tijd
Wij haasten ons elke dag om op tijd te zijn.
(Wir beeilen uns jeden Tag, um pünktlich zu sein.)
6.
wassen. | en me | mijn dag | met douchen | Ik begin
Ik begin mijn dag met douchen en me wassen.
(Ich beginne meinen Tag mit Duschen und Waschen.)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Ik was me elke ochtend voordat ik ga ontbijten. (Ich wasche mich jeden Morgen bevor ich frühstücke.)
Hij schaamt zich om te laat te komen. (Er schämt sich zu spät zu kommen.)
De kinderen haasten zich om op tijd te zijn. (Die Kinder beeilen sich um rechtzeitig zu sein.)
Wij beginnen de dag met een kopje koffie. (Wir beginnen den Tag mit einer Tasse Kaffee.)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Teilen Sie die untenstehenden Wörter in zwei Gruppen auf: Wörter, die mit Körperpflege zu tun haben, und Wörter, die mit Essen zu tun haben.

Persoonlijke verzorging

Eten

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

Zich aankleden


Sich anziehen

2

Opstaan


Aufstehen

3

Zich scheren


Sich rasieren

4

Beginnen


Beginnen

5

Douchen


Duschen

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Vertel op welk uur Raul welke activiteit doet. (Sagen Sie, zu welcher Stunde Raul welche Aktivität macht.)
  2. Beschrijf je dagelijkse routine. (Beschreibe deinen Tagesablauf.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Om 7:00 wordt Raul wakker.

Um 7:00 Uhr wacht Raul auf.

Om kwart over zeven doucht Raul.

Um viertel nach sieben duscht Raul.

Raul gaat om half twaalf 's nachts naar bed.

Raul geht um halb zwölf nachts ins Bett.

Ik sta op om half acht.

Ich stehe um halb acht auf.

Ik ontbijt om kwart voor acht.

Ich frühstücke um Viertel vor acht.

Ik ga om tien uur 's avonds naar bed.

Ich gehe um zehn Uhr abends ins Bett.

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Ik ___ elke ochtend voordat ik ontbijt.

(Ich ___ mich jeden Morgen bevor ich frühstücke.)

2. Daarna ___ ik mijn haar en kleed ik me aan voor het werk.

(Danach ___ ich mir die Haare und ziehe mich für die Arbeit an.)

3. Ik ___ niet elke dag, soms sla ik dat over.

(Ich ___ mich nicht jeden Tag, manchmal lasse ich das aus.)

4. Na het werk ___ we ons naar huis om te ontspannen.

(Nach der Arbeit ___ wir uns nach Hause, um uns zu entspannen.)

Übung 8: Meine tägliche Morgenroutine

Anleitung:

Elke ochtend (Opstaan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik om 7 uur op. Daarna (Zich wassen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik me altijd zorgvuldig om fris te zijn. Mijn partner (Zich scheren - Onvoltooid tegenwoordige tijd) zich in de badkamer terwijl ik ontbijt maak. Na het ontbijt (Zich wassen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we ons samen snel voordat we aan het werk gaan. 's Avonds (Slapen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik meestal rond 22 uur, zodat ik genoeg energie heb voor de volgende dag.


Jeden Morgen stehe ich um 7 Uhr auf. Danach wasche ich mich immer sorgfältig, um frisch zu sein. Mein Partner rasiert sich im Badezimmer, während ich das Frühstück zubereite. Nach dem Frühstück waschen wir uns zusammen schnell, bevor wir mit der Arbeit beginnen. Abends schlafe ich meistens gegen 22 Uhr, damit ich genug Energie für den nächsten Tag habe.

Verbtabellen

Zich wassen - Sich waschen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik was me
  • jij wast je
  • hij/zij wast zich
  • wij wassen ons
  • jullie wassen je
  • zij wassen zich

Zich scheren - Sich rasieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scheer me
  • jij scheert je
  • hij/zij scheert zich
  • wij scheren ons
  • jullie scheren je
  • zij scheren zich

Slapen - Schlafen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slaap
  • jij slaapt
  • hij/zij slaapt
  • wij slapen
  • jullie slapen
  • zij slapen

Opstaan - Aufstehen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta op
  • jij staat op
  • hij/zij staat op
  • wij staan op
  • jullie staan op
  • zij staan op

Übung 9: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Reflexive Verben (zich wassen, zich scheren)

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

was me, scheert je, vergist zich, wassen zich, haasten je, herinner me, schaamt zich

1. Zich scheren:
Jij ... elke dag voor het werk.
(Du rasierst dich jeden Tag für die Arbeit.)
2. Zich wassen:
Ik ... elke ochtend met koud water.
(Ich wasche mich jeden Morgen mit kaltem Wasser.)
3. Zich vergissen:
Hij ... in de tijd.
(Er irrt sich in der Zeit.)
4. Zich schamen:
Hij ... voor zijn fout.
(Er schämt sich für seinen Fehler.)
5. Zich wassen:
Zij ... na het sporten.
(Sie waschen sich nach dem Sport.)
6. Zich haasten:
Jullie ... om op tijd op school te komen.
(Ihr beeilt euch, um pünktlich zur Schule zu kommen.)
7. Zich herinneren:
Ik ... de afspraak met de dokter.
(Ich erinnere mich an den Termin beim Arzt.)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

A1.16.2 Grammatica

Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

Reflexive Verben (zich wassen, zich scheren)


Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Zich scheren sich rasieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) scheer me ich rasiere mich
(jij) scheert je / scheer jij je du rasierst dich
(hij/zij/het) scheert zich er/sie/es rasiert sich
(wij) scheren ons wir rasieren uns
(jullie) scheren je / scheren jullie je Ihr rasiert euch
(zij) scheren zich sie rasieren sich

Übungen und Beispielsätze

Zich wassen sich waschen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) was me ich wasche mich
(jij) wast je/wast u du wäschst dich/Sie waschen sich
(hij/zij/het) wast zich er/sie/es wäscht sich
(wij) wassen ons wir waschen uns
(jullie) wassen je ihr wascht euch
(zij) wassen zich sie waschen sich

Übungen und Beispielsätze

Slapen schlafen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) slaap ich schlafe
(jij) slaapt/slaapt du schläfst
(hij/zij/het) slaapt er/sie/es schläft
(wij) slapen wir schlafen
(jullie) slapen ihr schlaft
(zij) slapen sie schlafen

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Über diese Lektion: Tägliche Routinen auf Niederländisch

Diese Lektion richtet sich an Anfänger (A1) und behandelt das Thema die täglichen Routinen im Niederländischen. Sie lernen, wie man häufige Handlungen des Alltags beschreibt, insbesondere mit wederkerende werkwoorden (reflexive Verben) wie zich wassen (sich waschen) und zich scheren (sich rasieren).

Wichtige Inhalte der Lektion

  • Grundwortschatz zu typischen Aktivitäten am Morgen, zu Hause und bei der Arbeit, z.B. opstaan (aufstehen), douchen (duschen), ontbijten (frühstücken), werken (arbeiten), lunchen (Mittag essen), haasten (sich beeilen).
  • Verwendung und Konjugation von reflexiven Verben im Präsens, z.B. Ik was me, Jij scheert je.
  • Typische Satzstrukturen und Wortstellungen in Aussagen über tägliche Gewohnheiten, z.B. Hij scheert zich elke dag voor het werk.
  • Kleine Dialoge zu Morgen-, Arbeits- und Abendroutinen, die praktische Anwendung und Sprechpraxis fördern.

Beispiele aus der Lektion

  • Ik was me elke ochtend voordat ik ontbijt. (Ich wasche mich jeden Morgen bevor ich frühstücke.)
  • Hij scheert zich elke dag voor het werk. (Er rasiert sich jeden Tag vor der Arbeit.)
  • Wij haasten ons om op tijd te zijn voor de lunch. (Wir beeilen uns, um pünktlich zum Mittagessen zu sein.)

Besonderheiten im Vergleich zum Deutschen

Im Niederländischen werden viele Verben reflexiv verwendet, die im Deutschen oft mit einfachen Verben oder anderen Konstruktionen ausgedrückt werden. Zum Beispiel:

  • zich wassen entspricht sich waschen, hier muss das Reflexivpronomen angepasst werden (ik was me, jij wast je, hij wast zich).
  • zich scheren wird im Niederländischen ebenfalls reflexiv gebraucht, im Deutschen oft ähnlich: sich rasieren.

Darüber hinaus wird die Verbposition im Hauptsatz im Niederländischen ähnlich gehandhabt wie im Deutschen, aber mit kleinen Unterschieden in der Satzmelodie und in der Anwendung der Personalpronomen.

Nützliche Wörter und Ausdrücke

  • opstaan – aufstehen
  • zich wassen – sich waschen
  • zich scheren – sich rasieren
  • ontbijten – frühstücken
  • kam – kämmen
  • haasten – sich beeilen

Diese Lektion baut eine solide Grundlage für das Sprechen über tägliche Abläufe auf Niederländisch und ist ideal, um mit häufigen Verben und deren Reflexivformen vertraut zu werden.

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏