Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti

Scopri i principali voorzetsels van plaats in het Nederlands, zoals aan, in, onder, naast en op, en leer ze te gebruiken in zinnen als "Het boek ligt op de plank" en "De kat zit tussen de stoelen".
  1. Le preposizioni vengono messe prima del sostantivo.
  2. Usa 'in' per gli spazi interni e 'op' per le superfici.

 

Aan (A)

Het schilderij hangt aan de muur. (Il quadro è appeso al muro.)

Bij (Presso)

Mijn tas ligt bij de deur. (La mia borsa è vicino alla porta.)

Achter (Dietro)

Er staat een man achter de boom. (C'è un uomo dietro l'albero.)

Boven (Sopra)

De vogel vliegt boven het huis. (L'uccello vola sopra la casa.)

Buiten (Fuori)

Er staat een auto buiten het gebouw. (C'è un'auto fuori dall'edificio.)

In (In)

Het speelgoed ligt in de doos. (I giocattoli sono nella scatola.)

Naast (Accanto)

De school is naast de supermarkt. (La scuola è accanto al supermercato.)

Onder (Sotto)

Er ligt een tapijt onder de tafel. (C'è un tappeto sotto il tavolo.)

Op (Su)

Het boek ligt op de plank. (Il libro è sullo scaffale.)

Tegen (Contro)

De jongen leunt tegen de muur. (Il ragazzo si appoggia contro il muro.)

Tegenover (Di fronte a)

Het huis staat tegenover het park. (La casa si trova di fronte al parco.)

Tussen (Tra)

De kat zit tussen de stoelen. (Il gatto è seduto tra le sedie.)

Voor (Per)

De tuin ligt voor het huis. (Il giardino si trova davanti alla casa.)

 

Eccezioni!

  1. Alcune preposizioni cambiano significato a seconda dell'uso.
  2. 'Op' può indicare un luogo, ma anche un tempo ("op maandag").

Esercizio 1: Voorzetsels van plaats (aan, in, onder,...)

Istruzione: Inserisci la parola corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

tussen, op, bij, aan, in, voor, boven

1.
De vork ligt ... de lepel en het mes.
(La forchetta è tra il cucchiaio e il coltello.)
2.
De stoel staat... de tafel.
(La sedia è vicino al tavolo.)
3.
Het bestek ligt ... de tafel.
(Il capitolato è sul tavolo.)
4.
De pan staat ... het fornuis.
(La pentola è sul fornello.)
5.
De eettafel staat ... het raam.
(Il tavolo da pranzo è davanti alla finestra.)
6.
De lamp hangt ... de tafel.
(La lampada è appesa sopra il tavolo.)
7.
Het mes ligt ... de la met bestek
(Il coltello è nel cassetto con le posate)
8.
De tas hangt ... de stoel.
(La borsa è appesa alla sedia.)

Esercizio 2: Scelta multipla

Istruzione: Scegli la soluzione corretta

1. Het bestek ligt ___ de borden op tafel.

(Le posate sono ___ ai piatti sulla tavola.)

2. De servetten liggen ___ de grote schaal.

(I tovaglioli sono ___ nella grande ciotola.)

3. Het glas staat ___ het tafellaken.

(Il bicchiere è ___ sul tovagliolo.)

4. De tafel staat ___ de muur in de eetkamer.

(Il tavolo è ___ il muro nella sala da pranzo.)

5. De stoelen staan ___ de tafel.

(Le sedie sono ___ il tavolo.)

6. Het mes ligt ___ het bord op het tafelkleed.

(Il coltello è ___ il piatto sulla tovaglia.)

Voorzetsels van plaats in het Nederlands

In deze les leer je over de voorzetsels van plaats in het Nederlands, die aangeven waar iets zich bevindt. Ze zijn onmisbaar om duidelijk te maken waar mensen, voorwerpen of dieren zich bevinden ten opzichte van iets anders.

Wat zijn voorzetsels van plaats?

Voorzetsels van plaats zijn woorden die de locatie aangeven van een object of persoon. Ze staan altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar ze betrekking op hebben.

Belangrijke voorzetsels en voorbeelden

  • aan: Het schilderij hangt aan de muur.
  • bij: Mijn tas ligt bij de deur.
  • achter: Er staat een man achter de boom.
  • boven: De vogel vliegt boven het huis.
  • buiten: Er staat een auto buiten het gebouw.
  • in: Het speelgoed ligt in de doos.
  • naast: De school is naast de supermarkt.
  • onder: Er ligt een tapijt onder de tafel.
  • op: Het boek ligt op de plank.
  • tegen: De jongen leunt tegen de muur.
  • tegenover: Het huis staat tegenover het park.
  • tussen: De kat zit tussen de stoelen.
  • voor: De tuin ligt voor het huis.

Tips voor correct gebruik

  • Gebruik in om aan te geven dat iets zich binnen een ruimte bevindt.
  • Gebruik op om een plaats op een oppervlak aan te duiden.
  • Sommige voorzetsels kunnen verschillende betekenissen hebben afhankelijk van de context, bijvoorbeeld op kan ook tijd aangeven, zoals in op maandag.

Belangrijkste verschillen tussen Nederlands en Italiaans

In het Nederlands staan voorzetsels altijd voor het zelfstandig naamwoord, terwijl het in het Italiaans vaak afhankelijk is van het werkwoord en soms andere constructies gebruikt worden om plaats aan te duiden. Bijvoorbeeld het Nederlandse in de doos wordt in het Italiaans nella scatola, waar nella een samentrekking is van in + la.

Enkele Nederlandse voorzetsels met hun Italiaanse equivalenten:

  • aan: a
  • bij: vicino a
  • achter: dietro
  • boven: sopra
  • buiten: fuori
  • in: in
  • naast: accanto a
  • onder: sotto
  • op: su
  • tegen: contro
  • tussen: tra/fra
  • voor: davanti a

Een handige uitdrukking om te onthouden is staan tegenover (gekoppeld aan plaats tegenover iets), wat vergelijkbaar is met het Italiaanse di fronte a.

Scritto da

Questo contenuto è stato progettato e revisionato dal team pedagogico di coLanguage. Chi siamo

Profile Picture

Kato De Paepe

Business e lingue

KdG University of Applied Sciences and Arts Antwerp

University_Logo

Ultimo aggiornamento:

Giovedì, 17/07/2025 11:40