10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione
Deze journalist laat voorbijgangers op straat, aan de hand van een foto, raden welk beroep iemand heeft.
Questo giornalista fa indovinare ai passanti per strada, basandosi su una foto, quale lavoro svolge una persona.

Esercizio 1: Comprensione orale

Istruzione: Guarda il video e riconosci il vocabolario. Poi rispondi alle domande qui sotto.

Parola Traduzione
de medewerker il dipendente
wat voor werk doet zij? che lavoro fa lei?
doktersassistente assistente medico
de assistente l'assistente
de bloemist il fiorista
ik werk in een kledingwinkel lavoro in un negozio di abbigliamento
de accountant il commercialista
wat doe je zelf? cosa fai tu?
ik werk in sales en marketing lavoro in vendite e marketing
Wat voor werk doe jij? Ik ben incassomedewerker. (Che lavoro fai? Sono addetto al recupero crediti.)
Jij verstuurt dus de “zure brieven”? Ja, een beetje wel. (Quindi mandi le "lettere amare"? Sì, un po' sì.)
Wat voor werk denken mensen dat jij doet? (Che lavoro pensano che tu faccia?)
Iets in de mode, omdat ik dat leuk vind (Qualcosa nel settore della moda, perché mi piace.)
Als jij deze dame ziet, wat denk je dan dat zij doet? Doktersassistente? (Se vedi questa signora, cosa pensi che faccia? Assistente di studio medico?)
Nee, zij is incassomedewerker. En wat voor werk doe jij zelf? (No, lei è addetta al recupero crediti. E tu che lavoro fai?)
Ik werk in een bloemenwinkel. Dat past wel bij je! (Lavoro in un negozio di fiori. Ti dona!)
Als we een foto van je maken, wat denken mensen dan dat jij doet? (Se ti facessero una foto, cosa penserebbero le persone che fai?)
Misschien in een kledingwinkel. (Forse lavoro in un negozio di abbigliamento.)
Als jij deze dame ziet, wat denk je dan dat zij doet? Accountant? (Se vedi questa signora, cosa pensi che faccia? Contabile?)
Nee, zij is bloemist. Wat doe jij zelf? Ik werk in sales en marketing. (No, lei è fioraia. E tu cosa fai? Lavoro nelle vendite e nel marketing.)

Esercizio 2: Dialogo

Istruzione: Leggi il dialogo e rispondi alle domande.

Vertel wat voor werk je doet.

Racconta che tipo di lavoro fai.
1. Marco: Wat voor werk doe je? (Che lavoro fai?)
2. Anna: Ik werk in een winkel. Ik ben verkoopster. (Lavoro in un negozio. Sono commessa.)
3. Marco: Ik ben leraar. Ik geef les aan volwassenen. (Sono insegnante. Do lezioni agli adulti.)
4. Anna: Leuk! Welk werk wil je niet doen? (Bello! Quale lavoro non vuoi fare?)
5. Marco: Ik wil geen politieagent zijn, of bakker. Die werken lang. (Non voglio fare il poliziotto, o il panettiere. Quelli lavorano molto.)
6. Anna: Ik wil ook geen manager of advocaat zijn. Die werken veel. (Non voglio neanche fare il manager o l'avvocato. Quelli lavorano tanto.)
7. Marco: Misschien wil ik accountant, ingenieur of dokter worden. Dan verdien ik meer geld. (Forse voglio diventare contabile, ingegnere o medico. Allora guadagno più soldi.)
8. Anna: Ja, maar werken als ober, verpleger of kapper is socialer. (Sì, ma lavorare come cameriere, infermiere o parrucchiere è più sociale.)
9. Marco: Dat klopt. Maar ik ben blij als leraar. (È vero. Ma sono felice come insegnante.)
10. Anna: Je hebt dan ook veel vakantie. (Hai anche molte vacanze.)

Esercizio 3: Domande sul testo

Istruzione: Leggi il testo sopra e scegli la risposta corretta.

1. Wat voor werk doet Anna volgens de tekst?

(Che lavoro fa Anna secondo il testo?)

2. Waarom wil Marco geen politieagent of bakker zijn?

(Perché Marco non vuole essere poliziotto o panettiere?)

3. Welke beroepen noemt Anna 'socialer'?

(Quali professioni Anna definisce 'più sociali'?)

4. Wat zegt Marco over zijn huidige baan?

(Cosa dice Marco del suo lavoro attuale?)

Esercizio 4: Domande per iniziare una conversazione

Istruzione: Rispondi alle domande e correggi con il tuo insegnante.

  1. Welk beroep wil jij niet graag doen en waarom?
    2. Quale lavoro non ti piace fare e perché?
  2. Welke banen vind jij belangrijk in Nederland?
    3. Quali lavori trovi importanti in Olanda?
  3. Werk je momenteel of studeer je? Vertel er iets over.
    4. Lavori attualmente o studi? Racconta qualcosa su di te.
  4. Wat is jouw droomberoep en waarom?
    5. Qual è il tuo lavoro da sogno e perché?

Esercizio 5: Pratica nel contesto

Istruzione: Bekijk de video en probeer alle beroepen te herkennen.

  1. https://www.youtube.com/watch?v=iCnaRT-xpaA