Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti
Modale werkwoorden zoals moeten (dovere), kunnen (potere) en mogen (potere/permettere) drukken verplichtingen, mogelijkheden en toestemming uit, essentieel voor dagelijkse communicatie in het Nederlands.
- Moeten indica obblighi, come in 'Je moet op tijd komen'.
- Kunnen viene usato per possibilità o abilità, come 'Ik kan koken'.
- Mogen dà permesso o divieto, come 'Je mag hier niet roken'.
Persoon (Persona) | Moeten (dovere) | Kunnen (Potere) | Mogen (potere) |
---|---|---|---|
Ik | moet (deve) | kan (Persona) | mag (mag) |
Jij | moet (deve) | kan (Persona) | mag (mag) |
Hij/Zij/Het | moet (deve) | kan (Persona) | mag (mag) |
Wij | moeten (dovere) | kunnen (potere) | mogen (possiamo) |
Jullie | moeten (dovere) | kunnen (potere) | mogen (possiamo) |
Zij | moeten (dovere) | kunnen (potere) | mogen (possiamo) |
Esercizio 1: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)
Istruzione: Inserisci la parola corretta.
mogen, kan, moet, mag
Esercizio 2: Scelta multipla
Istruzione: Scegli la soluzione corretta
1. Je ___ altijd een schort dragen tijdens het koken.
(Tu ___ sempre un grembiule mentre cucini.)2. Wij ___ dit recept makkelijk maken.
(Noi ___ questa ricetta facilmente fare.)3. Je ___ hier niet eten.
(Tu ___ qui non mangiare.)4. Ik ___ de oven voorverwarmen voor het bakken.
(Io ___ il forno preriscaldare prima di cuocere.)5. Jij ___ goed koekjes bakken.
(Tu ___ bene i biscotti fare.)6. We ___ hier alleen groenten snijden.
(Noi ___ solo verdure qui tagliare.)