Deze journalist laat voorbijgangers op straat, aan de hand van een foto, raden welk beroep iemand heeft.
Ce journaliste fait deviner aux passants dans la rue, à partir d'une photo, quel métier quelqu'un exerce.

Exercice 1: Compréhension orale

Instruction: Regarde la vidéo et reconnais le vocabulaire. Ensuite, réponds aux questions ci-dessous.

Mot Traduction
de medewerker le collaborateur
wat voor werk doet zij? quel travail fait-elle ?
doktersassistente assistante médicale
de assistente l'assistante
de bloemist le fleuriste
ik werk in een kledingwinkel je travaille dans un magasin de vêtements
de accountant le comptable
wat doe je zelf? que fais-tu toi-même ?
ik werk in sales en marketing je travaille dans les ventes et le marketing
Wat voor werk doe jij? Ik ben incassomedewerker. (Quel travail fais-tu ? Je suis agent de recouvrement.)
Jij verstuurt dus de “zure brieven”? Ja, een beetje wel. (Tu envoies donc ces « lettres de relance » ? Oui, un peu.)
Wat voor werk denken mensen dat jij doet? (Quel travail les gens pensent-ils que tu fais ?)
Iets in de mode, omdat ik dat leuk vind (Quelque chose dans la mode, parce que j'aime ça.)
Als jij deze dame ziet, wat denk je dan dat zij doet? Doktersassistente? (Si tu vois cette dame, que penses-tu qu'elle fait ? Assistante médicale ?)
Nee, zij is incassomedewerker. En wat voor werk doe jij zelf? (Non, elle est agent de recouvrement. Et toi, quel travail fais-tu ?)
Ik werk in een bloemenwinkel. Dat past wel bij je! (Je travaille dans une boutique de fleurs. Ça te va bien !)
Als we een foto van je maken, wat denken mensen dan dat jij doet? (Si on prend une photo de toi, que pensent les gens que tu fais ?)
Misschien in een kledingwinkel. (Peut-être vendeuse dans une boutique de vêtements.)
Als jij deze dame ziet, wat denk je dan dat zij doet? Accountant? (Si tu vois cette dame, que penses-tu qu'elle fait ? Comptable ?)
Nee, zij is bloemist. Wat doe jij zelf? Ik werk in sales en marketing. (Non, elle est fleuriste. Et toi, que fais-tu ? Je travaille dans la vente et le marketing.)

Exercice 2: Dialogue

Instruction: Lisez le dialogue et répondez aux questions.

Vertel wat voor werk je doet.

Parle de ton travail.
1. Marco: Wat voor werk doe je? (Quel travail fais-tu ?)
2. Anna: Ik werk in een winkel. Ik ben verkoopster. (Je travaille dans un magasin. Je suis vendeuse.)
3. Marco: Ik ben leraar. Ik geef les aan volwassenen. (Je suis professeur. Je donne des cours aux adultes.)
4. Anna: Leuk! Welk werk wil je niet doen? (Sympa ! Quel travail ne veux-tu pas faire ?)
5. Marco: Ik wil geen politieagent zijn, of bakker. Die werken lang. (Je ne veux pas être policier ou boulanger. Ils travaillent longtemps.)
6. Anna: Ik wil ook geen manager of advocaat zijn. Die werken veel. (Je ne veux pas non plus être manager ou avocat. Ils travaillent beaucoup.)
7. Marco: Misschien wil ik accountant, ingenieur of dokter worden. Dan verdien ik meer geld. (Peut-être que je veux devenir comptable, ingénieur ou médecin. Comme ça, je gagne plus d'argent.)
8. Anna: Ja, maar werken als ober, verpleger of kapper is socialer. (Oui, mais travailler comme serveur, infirmier ou coiffeur est plus social.)
9. Marco: Dat klopt. Maar ik ben blij als leraar. (C’est vrai. Mais je suis contente d’être professeur.)
10. Anna: Je hebt dan ook veel vakantie. (Tu as aussi beaucoup de vacances.)

Exercice 3: Questions sur le texte

Instruction: Lisez le texte ci-dessus et choisissez la bonne réponse.

1. Wat voor werk doet Anna volgens de tekst?

(Quel travail fait Anna selon le texte ?)

2. Waarom wil Marco geen politieagent of bakker zijn?

(Pourquoi Marco ne veut-il pas être policier ou boulanger ?)

3. Welke beroepen noemt Anna 'socialer'?

(Quels métiers Anna qualifie-t-elle de 'plus sociaux' ?)

4. Wat zegt Marco over zijn huidige baan?

(Que dit Marco à propos de son travail actuel ?)

Exercice 4: Questions pour commencer la conversation

Instruction: Répondez aux questions et corrigez avec votre professeur.

  1. Welk beroep wil jij niet graag doen en waarom?
  2. Quel métier n'aimes-tu pas faire et pourquoi ?
  3. Welke banen vind jij belangrijk in Nederland?
  4. Quels emplois trouves-tu importants aux Pays-Bas ?
  5. Werk je momenteel of studeer je? Vertel er iets over.
  6. Travaille-tu actuellement ou étudies-tu ? Parle-en un peu.
  7. Wat is jouw droomberoep en waarom?
  8. Quel est ton métier de rêve et pourquoi ?

Exercice 5: Pratique en contexte

Instruction: Bekijk de video en probeer alle beroepen te herkennen.

  1. https://www.youtube.com/watch?v=iCnaRT-xpaA