Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Deze les behandelt het Franse passé composé met hulpwerkwoorden "avoir" en "être". Leer hoe je voltooid deelwoorden gebruikt in combinatie met deze hulpwerkwoorden om afgeronde acties uit het verleden aan te duiden. Begrijp de regels voor overeenstemming met het onderwerp bij "être" en verschil dit met het gebruik van "avoir". Voorbeelden en belangrijke aandachtspunten worden uitgelegd voor een goed begrip en toepassing.
  1. Met het hulpwerkwoord avoir stemt het voltooid deelwoord niet af op het onderwerp.
  2. Met het hulpwerkwoord "être" wordt het voltooid deelwoord aangepast aan het onderwerp.
Avoir + Participe passé (Hebben + voltooide deelwoord)Être + participe passé (Être + voltooid deelwoord)
J'ai + gagné (Ik heb + gewonnen)Je suis + allé (Ik ben + gegaan)
Tu as + joué (Tu hebt + gespeeld)Tu es + venu (Tu bent + gekomen)
Il a + couru (Hij heeft + gelopen)Elle est + partie (Zij is + vertrokken)
Nous avons + mangé (Wij hebben + gegeten)Nous sommes + sortis (Wij zijn + uitgegaan)
Vous avez + dit (U hebt + gezegd)Vous êtes + entrés (U bent + binnengekomen)
Elles ont + pensé (Zij hebben + gedacht)Elles sont + arrivées (Zij zijn + aangekomen)

Oefening 1: Le passé composé avec "avoir" et "être"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

as gagné, as joué, a joué, a couru, avons gagné, avez couru, sont venus, suis allé

1. Jouer :
Ma famille ... au rugby dimanche.
(Mijn familie heeft zondag rugby gespeeld.)
2. Courir :
Vous ... sur le terrain.
(Je hebt op het veld gerend.)
3. Jouer :
Tu ... au tennis pendant dix ans.
(Je hebt tien jaar tennis gespeeld.)
4. Gagner :
Nous ... la compétition la plus importante.
(We hebben de belangrijkste wedstrijd gewonnen.)
5. Courir :
Elle ... aussi vite que sa copine.
(Ze heeft net zo snel gerend als haar vriendin.)
6. Aller:
Je ... courir avec mes amis.
(Ik ben gaan hardlopen met mijn vrienden.)
7. Gagner :
Tu ... tous tes matchs cette année.
(Je hebt al je wedstrijden dit jaar gewonnen.)
8. Venir:
Tous tes amis ... jouer au foot avec toi.
(Al je vrienden zijn komen voetballen met jou.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Tu ___ joué au football hier au stade.

(Je ___ speelde gisteren voetbal in het stadion.)

2. Nous ___ allés à la piscine pour faire de la natation.

(We ___ zijn naar het zwembad gegaan om te zwemmen.)

3. Elle ___ gagné un match de tennis la semaine dernière.

(Zij ___ heeft vorige week een tenniswedstrijd gewonnen.)

4. Vous ___ couru rapidement jusqu'au terrain de rugby.

(Jullie ___ hebben snel gerend naar het rugbyveld.)

5. Ils ___ venus au stade pour regarder un match de basketball.

(Zij ___ zijn naar het stadion gekomen om naar een basketbalwedstrijd te kijken.)

6. Tu ___ joué au cyclisme ce week-end et tu as gagné.

(Je ___ hebt dit weekend aan wielrennen gedaan en je hebt gewonnen.)

Le passé composé met "avoir" en "être"

In deze les leer je hoe je het verleden tijdsvorm 'le passé composé' in het Frans gebruikt, specifiek met de hulpwerkwoorden "avoir" en "être". Dit is een essentiële grammaticale structuur om acties uit het verleden te beschrijven die al afgerond zijn.

Gebruik van "avoir"

Meestal wordt "avoir" gebruikt als hulpwerkwoord, gevolgd door een voltooid deelwoord (participe passé). Voorbeelden zijn: J'ai gagné, Tu as joué, en Nous avons mangé. Hier verandert het voltooid deelwoord niet mee met het onderwerp.

Gebruik van "être"

Bij bepaalde werkwoorden en alle wederkerende werkwoorden wordt "être" het hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld: Je suis allé, Tu es venu, en Elle est partie. Hier zorgt "être" ervoor dat het voltooid deelwoord overeenkomt met het onderwerp in getal en geslacht (zoals sortis vs arrivées).

Belangrijke verschillen met het Nederlands

In het Nederlands hebben we ook een verleden tijd, maar gebruiken we niet altijd aparte hulpwerkwoorden zoals "avoir" en "être" in combinatie met voltooid deelwoorden. Frans onderscheidt dit expliciet, wat soms lastig kan zijn. Woorden als gagné (gewonnen), joué (gespeeld), en allé (gegaan) zijn basisvoorbeelden die je makkelijk kunt oefenen.

Waar moet je op letten?

  • Met "avoir" verandert het voltooid deelwoord niet mee.
  • Met "être" moet het voltooid deelwoord meevallen in mannelijk of vrouwelijk en meervoud, bijvoorbeeld allé vs allée.
  • Veel gebruikte werkwoorden met "être" zijn bewegingen zoals aller, venir, partir.

Door deze structuur goed te begrijpen en te oefenen, kun je nauwkeuriger en natuurlijker Frans spreken en schrijven over gebeurtenissen uit het verleden.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Azéline Perrin

bacheloropleiding in toegepaste vreemde talen

Université de Lorraine

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

donderdag, 29/05/2025 16:01