Ontdek in deze video het nut van open en gesloten vragen.
Découvrez dans cette vidéo l'utilité des questions ouvertes et fermées.

Exercice 1: Compréhension orale

Instruction: Regarde la vidéo et reconnais le vocabulaire. Ensuite, réponds aux questions ci-dessous.

Mot Traduction
wie of wat? qui ou quoi ?
waar en wanneer? où et quand ?
hoe? comment ?
waarom? pourquoi ?
een vraag stellen poser une question
een open vraag une question ouverte
een gesloten vraag une question fermée
antwoord réponse
onderwerp sujet
Het is belangrijk om goede vragen te stellen voor je collega en jezelf. (Il est important de poser de bonnes questions, pour ton collègue et pour toi-même.)
Een open vraag begint met wie, wat, waar, hoe of wanneer. (Une question ouverte commence par qui, quoi, où, comment ou quand.)
Een waarom-vraag is ook een open vraag, maar die kan streng klinken. (Une question commençant par pourquoi est aussi une question ouverte, mais elle peut sembler plus sévère.)
Bijvoorbeeld: Waarom ben je laat? Dat klinkt strenger dan: Hoe komt het dat je laat bent? (Par exemple : Pourquoi es-tu en retard ? Cela paraît plus dur que : Comment se fait-il que tu sois en retard ?)
Een gesloten vraag gebruik je om iets te controleren. (On utilise une question fermée pour vérifier quelque chose.)
Deze vraag begint met een werkwoord en je kunt meestal met ja of nee antwoorden. (Cette question commence par un verbe et on peut généralement y répondre par oui ou non.)
Bijvoorbeeld: Heb je het werk al af? (Tu veux plus d'informations ? Pose alors une question ouverte.)
Wil je meer informatie? Stel dan een open vraag. (Ainsi, ton collègue peut en dire davantage et tu peux mieux l'écouter.)
Zo kan je collega meer vertellen en jij kan beter luisteren. (Zo kan je collega meer vertellen en jij kan beter luisteren.)

Exercice 2: Dialogue

Instruction: Lisez le dialogue et répondez aux questions.

Jochem komt voor het eerst in een coworking space, en hij stelt open vragen om meer te leren over hoe alles werkt.

Jochem vient pour la première fois dans un espace de coworking, et il pose des questions ouvertes pour en apprendre davantage sur le fonctionnement de tout.
1. Jochem: Goedemorgen, dit is mijn eerste keer in deze coworkingruimte. (Goedemorgen, dit is mijn eerste keer in deze coworkingruimte.)
2. Fenne: Welkom! (Welkom!)
3. Jochem: Dank u, in de mail stond dat ik hier mijn pasje moet halen. (Dank u, in de mail stond dat ik hier mijn pasje moet halen.)
4. Fenne: Ja, hier is uw pasje. (Ja, hier is uw pasje.)
5. Jochem: Dank u! Hoe kan ik een werkplek reserveren? (Dank u! Hoe kan ik een werkplek reserveren?)
6. Fenne: U moet een werkplek reserveren op de website. (U moet een werkplek reserveren op de website.)
7. Jochem: Goed, dank u. Wat is het wifi-wachtwoord? (Goed, dank u. Wat is het wifi-wachtwoord?)
8. Fenne: Het wachtwoord is COWORKINGSPACE, grote letters, aan elkaar. (Het wachtwoord is COWORKINGSPACE, grote letters, aan elkaar.)
9. Jochem: Ik begrijp het, bedankt! Werken hier veel mensen? (Ik begrijp het, bedankt! Werken hier veel mensen?)
10. Fenne: Ja, meestal werken er 20 tot 30 mensen, vooral freelancers. (Ja, meestal werken er 20 tot 30 mensen, vooral freelancers.)
11. Jochem: Dat is goed. Dat zijn mijn vragen voor nu, bedankt! (Dat is goed. Dat zijn mijn vragen voor nu, bedankt!)
12. Fenne: Graag gedaan. Als u nog iets wilt weten, help ik u graag. (Graag gedaan. Als u nog iets wilt weten, help ik u graag.)

Exercice 3: Questions sur le texte

Instruction: Lisez le texte ci-dessus et choisissez la bonne réponse.

1. Hoe kan Jochem een werkplek reserveren?

(Comment Jochem peut-il réserver un poste de travail ?)

2. Wat is het wifiwachtwoord van deze coworking space?

(Quel est le mot de passe Wi-Fi de cet espace de coworking ?)

3. Wie werken er meestal in deze coworking space?

(Qui travaille généralement dans cet espace de coworking ?)

4. Welk laatste onderwerp bespreekt Jochem in het gesprek?

(Quel est le dernier sujet abordé par Jochem dans la conversation ?)

Exercice 4: Questions pour commencer la conversation

Instruction: Répondez aux questions et corrigez avec votre professeur.

  1. Hoe stelt u meestal een vraag aan een collega als u iets over het werk wilt weten?
  2. Comment posez-vous généralement une question à un collègue lorsque vous voulez en savoir plus sur le travail ?
  3. Kunt u een voorbeeld geven van een open vraag die u op uw werk zou kunnen stellen?
  4. Pouvez-vous donner un exemple de question ouverte que vous pourriez poser au travail ?
  5. Waarom is het soms belangrijk om een open vraag te stellen tijdens een gesprek?
  6. Pourquoi est-il parfois important de poser une question ouverte lors d’une conversation ?
  7. Vertel kort over een situatie op uw werk waarin u een gesloten vraag zou gebruiken en waarom.
  8. Parlez brièvement d’une situation au travail où vous utiliseriez une question fermée et expliquez pourquoi.