Pięć z dziesięciu najszczęśliwszych krajów na świecie jest w Unii Europejskiej.
Vijf van de tien gelukkigste landen ter wereld liggen in de Europese Unie.

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
rok jaar
Finlandia Finland
Dania Denemarken
Islandia IJsland
Szwecja Zweden

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Najszczęśliwszy kraj na świecie

Het gelukkigste land ter wereld
1. Markku: Przepraszam, czy to jest kolejka do samolotu do Helsinek? (Sorry, is this the queue for the plane to Helsinki?)
2. Anna: Tak, do Helsinek. (Ja, naar Helsinki.)
3. Markku: Super. Lecę do domu, mieszkam w Finlandii. (Super. Ik vlieg naar huis, ik woon in Finland.)
4. Anna: Aha, to mój pierwszy raz. Jestem z Warszawy. (Aha, dit is mijn eerste keer. Ik kom uit Warschau.)
5. Markku: O, fajnie. Jedziesz na wakacje? (Oh, leuk. Ga je op vakantie?)
6. Anna: Tak, na kilka dni. (Ja, voor een paar dagen.)
7. Markku: Miłego pobytu! Mam na imię Markku. (Fijne verblijf! Mijn naam is Markku.)
8. Anna: Dziękuję. Ja jestem Anna. Miło mi. (Dank je. Ik ben Anna. Leuk je te ontmoeten.)
9. Markku: Bramka już jest otwarta. (De gate is al open.)
10. Anna: Dobrze, chodźmy. (Oké, laten we gaan.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Jak ma na imię mężczyzna w rozmowie?

(Hoe heet de man in het gesprek?)

2. Skąd pochodzi kobieta?

(Waar komt de vrouw vandaan?)

3. Dokąd leci Anna?

(Waarheen vliegt Anna?)

4. Co mówi Markku na końcu rozmowy?

(Wat zegt Markku aan het einde van het gesprek?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Jakie państwo wymienia Markku w rozmowie?
  2. Welk land noemt Markku in het gesprek?
  3. Skąd pochodzi Anna i dokąd leci?
  4. Waar komt Anna vandaan en waar vliegt ze naartoe?
  5. Jak mają na imię osoby, które rozmawiają?
  6. Hoe heten de personen die met elkaar praten?
  7. Opowiedz, dokąd ty lecisz i skąd pochodzisz.
  8. Vertel waar jij naartoe vliegt en waar je vandaan komt.