Stopień wyższy (vergrotende trap)Stopień najwyższy (overtreffende trap)
tańszy (goedkoper)najtańszy (het goedkoopst)
droższy (duurder)najdroższy (het duurst)
szybszy (sneller)najszybszy (het snelst)
wolniejszy (langzamer)najwolniejszy (het langzaamst)
lepszy (beter)najlepszy (het best)
gorszy (slechter)najgorszy (het slechtst)
mniejszy (kleiner)najmniejszy (het kleinst)
większy (groter)największy (het grootst)

Oefening 1: De overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord: dobry → lepszy → najlepszy

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

najgorsza, najtańszy, nie najwolniejsza, najszybszy, nie najlepszy, najmniejszy, największe, najdroższy

1. Szybki:
To ... sposób, żeby tam dojechać.
(Dit is de snelste manier om daar te komen.)
2. Niewolna:
Kolejka do lekarza jest ....
(De wachtrij bij de dokter is niet de langzaamste.)
3. Zły:
W tej restauracji jest ... pizza w mieście.
(In dit restaurant is de slechtste pizza van de stad.)
4. Tani:
To jest ... bilet jaki znalazłam.
(Dit is het goedkoopste kaartje dat ik heb gevonden.)
5. Duże:
To jest ... centrum handlowe w okolicy.
(Dit is het grootste winkelcentrum in de omgeving.)
6. Dobry:
Wydaje mi się, że to ... pomysł.
(Het lijkt me niet het beste idee.)
7. Mały:
Mój pies jest ..., ale najgłośniej szczeka.
(Mijn hond is de kleinste, maar blaft het hardst.)
8. Drogi:
To ... prezent jaki dostałam w życiu.
(Dit is het duurste cadeau dat ik ooit heb gekregen.)

Oefening 2: Dialoog voltooiing

Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing

1. Anna: Dzisiaj czuję się naprawdę dobrze, ___ niż wczoraj.

(Anna: Vandaag voel ik me echt goed, ___ dan gisteren.)

2. Marek: To świetnie! ___ sposób na stres to odpoczynek na świeżym powietrzu.

(Marek: Dat is geweldig! ___ manier tegen stress is uitrusten in de frisse lucht.)

3. Anna: Zgadzam się, w weekend planuję wybrać się na spacer, bo to ___, co mogę zrobić dla siebie.

(Anna: Ik ben het ermee eens, in het weekend ben ik van plan een wandeling te maken, want dat is ___ wat ik voor mezelf kan doen.)

4. Marek: Dla mnie ___ miejsce na relaks to las, tam powietrze jest dużo czystsze.

(Marek: Voor mij is ___ plek om te ontspannen het bos, daar is de lucht veel schoner.)

5. Anna: Masz rację, ostatnio w lesie było chłodniej niż w mieście i czułam się tam dużo ___.

(Anna: Je hebt gelijk, het was laatst koeler in het bos dan in de stad en ik voelde me daar veel ___.)

6. Marek: Czasem ___ sposób na poprawę samopoczucia to po prostu wyłączyć telefon i odpocząć.

(Marek: Soms is ___ manier om je beter te voelen gewoon je telefoon uitzetten en uitrusten.)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Joanna Majchrowska

Master Spaanse filologie

University of Lodz

University_Logo

Polen


Laatst bijgewerkt:

vrijdag, 05/12/2025 11:14