1. Bijwoord van graad plaatsen we voor het werkwoord alleen in het geval van ontkenning of versterking.
Przysłówek (Bijwoord)Z przymiotnikiem (Met bijvoeglijk naamwoord)Z czasownikiem (Met werkwoord)
nie (niet)Ten deser jest niesłodki. (Dit dessert is niet zoet.)Nic nie słyszę. (Ik hoor niets.)
bardzo (erg)Ten pokój jest bardzo ciemny. (Deze kamer is erg donker.)Widzę bardzo wyraźnie z daleka. (Ik zie heel duidelijk van ver.)
za (te)Ta zupa jest za słona. (Deze soep is te zout.)Kwiaty pachną za intensywnie. (De bloemen ruiken te intens.)
trochę (een beetje)To łóżko jest trochę twarde. (Dit bed is een beetje hard.)To kawa smakuje trochę gorzko. (Deze koffie proeft een beetje bitter.)

Uitzonderingen!

  1. "Niet" schrijven we samen met bijvoeglijke naamwoorden.

Oefening 1: Bijwoorden van graad: niet, bardzo, za, trochę

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

nie, bardzo, trochę, za

1. Negacja:
Ten film jest ...ciekawy.
(Deze film is saai.)
2. Wzmocnienie:
Ten obraz jest ... kolorowy.
(Dit schilderij is erg kleurrijk.)
3. Nadmiar:
Ten perfumy pachną ... mocno.
(Deze parfum ruikt te sterk.)
4. Wzmocnienie:
Te dzieci są ... głośne.
(Deze kinderen zijn erg luidruchtig.)
5. Nie całkiem:
Ta łazienka jest ... brudna.
(De badkamer is een beetje vies.)
6. Nie całkiem:
To krzesło jest ... niewygodne.
(Deze stoel is een beetje ongemakkelijk.)
7. Nadmiar:
Ta herbata jest ... kwaśna.
(Deze thee is te zuur.)
8. Negacja:
Ta zupa ... jest słona.
(Deze soep is niet zout.)

Oefening 2: Dialoog voltooiing

Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing

1. Anna: Te kanapki są ___ zimne, chyba powinniśmy je podgrzać przed spotkaniem.

(Anna: Deze sandwiches zijn ___ koud, we zouden ze denk ik moeten opwarmen voor de bijeenkomst.)

2. Marek: ___, one ___ są zimne, smakują świeżo i dobrze.

(Marek: ___, ze ___ zijn niet koud, ze smaken fris en goed.)

3. Anna: Dekoracje są ___ ciemne — lepiej dać coś jaśniejszego na ściany.

(Anna: De versieringen zijn ___ donker — het is beter om iets lichters aan de muren te hangen.)

4. Marek: To prawda, ta sala wygląda ___ ponuro bez naturalnego światła.

(Marek: Dat is waar, deze zaal ziet er ___ somber uit zonder natuurlijk licht.)

5. Anna: Słyszałam, że kolory w logo firmy są ___ zmienione w nowym projekcie.

(Anna: Ik heb gehoord dat de kleuren in het bedrijfslogo ___ veranderd zijn in het nieuwe ontwerp.)

6. Marek: ___ zauważyłem żadnej zmiany, wygląda tak samo jak wcześniej.

(Marek: ___ heb ik geen enkele verandering opgemerkt, het ziet er hetzelfde uit als vroeger.)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Joanna Majchrowska

Master Spaanse filologie

University of Lodz

University_Logo

Polen


Laatst bijgewerkt:

donderdag, 11/12/2025 15:17