Leer zinnen met twee voorwerpsdelen: het meewerkend voorwerp (Dativ) zoals 'dem Gast' en het lijdend voorwerp (Akkusativ) zoals 'den Schlüssel'. We behandelen ook de correcte volgorde, bijvoorbeeld 'Ich gebe dem Gast den Schlüssel' en de uitzondering bij voornaamwoorden: 'Ich gebe es dir.'
  1. Sommige werkwoorden hebben altijd lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp nodig, bijvoorbeeld geven
  2. De woordvolgorde: het datiefobject staat meestal vóór het accusatiefobject.
Regel (regel)Beispiel (voorbeeld)
Dativ vor Akkusativ (datief voor accusatief)Ich gebe dem Gast den Schlüssel.
Akkusativ-Pronomen vor Dativ (Akkusatief-voornaamwoorden vóór datief)Ich gebe ihn dem Gast.

Uitzonderingen!

  1. Bij voornaamwoorden: de accusatief komt voor de datief, bijvoorbeeld 'Ich gebe es dir.'

Oefening 1: Sätze mit zwei Objekten (Dativ + Akkusativ)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

etwas, das Handtuch, die Bar, uns, mir, euch, den Regenschirm, die Reinigung, ein Taxi, Ihnen, dir, den Schlüssel, ein Handtuch

1.
Ich gebe ... ... an der Rezeption.
(Ik geef je de sleutel bij de receptie.)
2.
Wir schicken ... ... zum Hotel.
(We sturen jullie een taxi naar het hotel.)
3.
Er verspricht ... ... sofort.
(Hij belooft me onmiddellijk een handdoek.)
4.
Die Rezeption gibt ... ....
(De receptie geeft u de paraplu.)
5.
Ich danke ... für ....
(Ik dank u voor de schoonmaak.)
6.
Die Rezeptionistin zeigt ... ... im Hotel.
(De receptioniste toont je de bar in het hotel.)
7.
Kannst du ... bitte ... bringen?
(Kun je me alsjeblieft de handdoek brengen?)
8.
Sie fragt ... ... zum Zimmer.
(Ze vraagt ons iets over de kamer.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies in elke blok de correcte zin met datief- en accusatiefobjecten. Let speciaal op de juiste volgorde en het gebruik van voornaamwoorden om typische fouten bij datief- en accusatiefobjecten te herkennen.

1.
Verkeerde woordvolgorde: de datief staat hier na de accusatief, wat in het Duits ongebruikelijk is.
Verkeerd gebruik van naamvallen: 'de sleutel' staat hier in de datief in plaats van de accusatief, en 'de gast' zou in de datief moeten staan.
2.
Verkeerde woordvolgorde: het datiefobject 'je' moet voor de accusatief staan.
Onnatuurlijke plaatsing van het datiefobject aan het einde van de zin; in het Duits staat de datief meestal vóór de accusatief.
3.
Verkeerd lidwoord en naamval bij het accusatiefobject: 'het kamer' in plaats van correct 'de kamer'.
Verkeerde woordvolgorde: de datief 'u' moet voor de accusatief 'de kamer' staan.
4.
Verkeerde volgorde bij voornaamwoorden: het accusatiefvoornaamwoord 'het' moet vóór het datiefvoornaamwoord 'je' staan.
Fout bij de voornaamwoordsvorm: na het werkwoord moet de datief 'je' staan, niet de nominatief 'jij'.

Zinnen met twee voorwerpen (Dativ + Akkusativ)

In deze les leer je hoe je correct zinnen kunt maken met twee voorwerpen in het Duits: een datief- en een accusatiefvoorwerp. Dit is een belangrijke grammaticale structuur die vaak voorkomt bij werkwoorden zoals geben (geven) en bringen (brengen).

Wat zijn datief- en accusatiefvoorwerpen?

Een datiefvoorwerp geeft aan aan wie of voor wie iets gebeurt (meestal het indirect object), terwijl het accusatiefvoorwerp het directe object van de zin is. Bijvoorbeeld in de zin: Ich gebe dem Gast den Schlüssel. is dem Gast het datiefvoorwerp en den Schlüssel het accusatiefvoorwerp.

Belangrijke regels voor de woordvolgorde

  • Dativ voor Akkusativ: Het datiefvoorwerp staat meestal vóór het accusatiefvoorwerp. Bijvoorbeeld: Ich gebe dem Gast den Schlüssel.
  • Akkusativpronomen voor Dativ: Wanneer voornaamwoorden worden gebruikt, staat het accusatiefvoorwerp vaak vóór het datiefvoorwerp. Bijvoorbeeld: Ich gebe es dir.

Voorbeelden van werkwoorden met beide voorwerpen

  • geben (geven): Ich gebe dir das Buch.
  • bringen (brengen): Kann ich dir die Rechnung bringen?
  • zeigen (tonen): Ich zeige Ihnen das Zimmer.

Praktische tips

  • Leer vaak gebruikte werkwoorden die altijd zowel een datief- als een accusatiefvoorwerp vereisen.
  • Oefen met zinnen waarin pronomen de voorwerpen vervangen, om blindelings de juiste volgorde te herkennen.

Verschillen tussen het Duits en het Nederlands

In het Nederlands is de volgorde van de voorwerpen vaak flexibeler dan in het Duits. Bovendien gebruiken we in het Nederlands geen naamvallen, waardoor het onderscheid tussen datief en accusatief niet zo duidelijk is. Een zin als "Ik geef de gast de sleutel" volgt dezelfde volgorde als het Duits, maar de naamvallen zijn verborgen. Duitse woorden zoals dem Gast (aan de gast) worden in het Nederlands meestal vertaald met voorzetsels.

Enkele nuttige Duitse uitdrukkingen met hun Nederlandse equivalenten:

  • Ich gebe dir das Buch. – Ik geef jou het boek.
  • Kann ich dir die Rechnung bringen? – Kan ik jou de rekening brengen?
  • Ich zeige Ihnen das Zimmer. – Ik laat u de kamer zien.

Let goed op het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden in beide talen omdat hun functies en plaatsing kunnen verschillen.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Louis Fernando Hess

Bachelor of Science - Interculturele Business Psychologie

Hamm-Lippstadt University of Applied Sciences

University_Logo

Duitsland


Laatst bijgewerkt:

woensdag, 15/10/2025 15:45