In deze les leer je hoe je over vakantieplannen kunt praten, met praktische woorden zoals 'verreisen' (reizen), 'planen' (plannen) en 'packen' (inpakken). Ontdek hoe je vervoermiddelen en activiteiten bespreekt zoals wandelen, zwemmen en skiën.
Woordenschat (13) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Übung 1: Gespreksoefening
Anleitung:
- Welk type vakantie zie je op elke foto? (Welk type vakantie zie je op elke foto?)
- Welke vervoermiddel ga je gebruiken om te reizen en waarom? (Welke vervoersmiddel ga je gebruiken om te reizen en waarom?)
- Hoe lang wordt je volgende vakantie? (Hoe lang duurt je volgende vakantie?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Ich mache eine Städtereise nach Italien. Ik ga naar Italië voor een stedentrip. |
Ich mache mit meiner Familie Camping in den Bergen. Ik ga met mijn familie kamperen in de bergen. |
Ich werde mit dem Zug fahren, statt das Flugzeug zu nehmen. Ik reis met de trein in plaats van met het vliegtuig te gaan. |
Ich fahre nach Mallorca, um Museen zu besichtigen. Ik ga naar Mallorca om musea te bezoeken. |
Wir machen mit dem Wohnmobil eine Familienreise. We nemen de camper mee op een familietocht. |
Ich reise sechs Monate lang um die Welt. Ik reis zes maanden rond de wereld. |
Wir fahren in ein Strandresort in Tunesien. We gaan naar een strandresort in Tunesië. |
Ich mache im Mai eine Kreuzfahrt. Ik ga in mei op een cruise. |
... |
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich ___, nächste Woche an die Ostsee zu verreisen.
(Ik ___ om volgende week naar de Oostzee te reizen.)2. Wir ___ oft in die Berge, um zu wandern.
(We ___ vaak naar de bergen om te wandelen.)3. Letztes Jahr ___ ich mit dem Zug verreist.
(Vorig jaar ___ ik met de trein gereisd.)4. Er hat seine Koffer schon ___, weil er morgen verreist.
(Hij heeft zijn koffers al ___ omdat hij morgen reist.)Oefening 4: Vakantieplannen in Duitsland
Instructie:
Werkwoordschema's
Verreisen - Op reis gaan
Präsens
- ich verreise
- du verreist
- er/sie/es verreist
- wir verreisen
- ihr verreist
- sie/Sie verreisen
Verreisen - Op reis gaan
Perfekt
- ich bin verreist
- du bist verreist
- er/sie/es ist verreist
- wir sind verreist
- ihr seid verreist
- sie/Sie sind verreist
Planen - Plannen
Präsens
- ich plane
- du planst
- er/sie/es plant
- wir planen
- ihr plant
- sie/Sie planen
Packen - Inpakken
Präsens
- ich packe
- du packst
- er/sie/es packt
- wir packen
- ihr packt
- sie/Sie packen
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Lesoverzicht: Vakantieplannen in het Duits
Deze les richt zich op het leren bespreken van vakantieplannen en weekendactiviteiten in het Duits op A2-niveau. Je oefent praktische dialogen over vakantieplanning, vervoersmiddelen en populaire bestemmingen in Duitsland, met nuttige woordenschat en werkwoordsvormen.
Inhoud van de les
- Dialoogkaarten: Oefeningen waarbij je gesprekken voert over weekendplannen, favoriete vakantiebestemmingen en vervoer voor op vakantie. Voorbeelden van thema's zijn wandelen in de bergen, zwemmen aan het strand en skiën in de winter.
- Meervoudige keuze oefeningen: Focus op de vervoeging van belangrijke werkwoorden zoals planen, verreisen en packen in verschillende tijden (o.a. Präsens en Perfekt).
- Korte verhaal invuloefening: Een verhaal over vakantie aan de Oostzee met werkwoordsvormen die je invult om begrip en grammatica te versterken.
- Werkwoordentabellen: Overzicht van de vervoegingen van kernwerkwoorden uit de les in de tegenwoordige en voltooide tijd.
Belangrijke woordenschat en uitdrukkingen
- Urlaubspläne (vakantieplannen)
- wandern gehen (wandelen gaan)
- die Natur genießen (van de natuur genieten)
- das Verkehrsmittel (het vervoermiddel)
- verreisen (op reis gaan, vertrekken)
- der Strand (het strand)
- Spezialitäten probieren (specialiteiten proeven)
Grammaticale focus: werkwoordsvervoegingen
Je leert regelmatig gebruikte werkwoorden correct vervoegen, zoals ich plane (ik plan), wir verreisen (wij gaan op reis) en de voltooide tijd bijv. ich bin verreist. Zo kun je duidelijk over plannen en gebeurtenissen praten.
Verschillen en overeenkomsten tussen Duits en Nederlands
In deze les is het belangrijk te weten dat in het Duits de woordvolgorde bij bijzinnen vaak anders is dan in het Nederlands, met het werkwoord aan het einde (bijv. Ich plane, nächste Woche an die Ostsee zu verreisen). Ook gebruikt het Duits het hulpwerkwoord sein (zijn) bij sommige werkwoorden in de voltooide tijd, zoals bij verreisen: ich bin verreist. In het Nederlands gebeurt dat niet.
Handige Duitse uitdrukkingen met Nederlandse equivalenten:
- Ich möchte gern ... – Ik wil graag ...
- Wie kommst du ...? – Hoe kom je ...?
- Das klingt gut! – Dat klinkt goed!
- Ich nehme das Auto/den Zug – Ik neem de auto/de trein