Firenze, come le altre città italiane, ha un clima con quattro stagioni ben distinte. Nel video, la guida esprime la sua opinione sulla miglior stagione per visitare la città.
Firenze, net als andere Italiaanse steden, heeft een klimaat met vier duidelijk onderscheiden seizoenen. In de video geeft de gids zijn mening over het beste seizoen om de stad te bezoeken.

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
la stagione het seizoen
l'inverno de winter
gennaio januari
febbraio februari
giugno juni
le temperature de temperaturen
tra sette e dodici gradi tussen zeven en twaalf graden

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Leonardo e Giada parlano delle loro stagioni dell'anno preferite.

Leonardo en Giada praten over hun favoriete jaargetijden.
1. Leonardo: Qual è la tua stagione preferita? (Wat is je favoriete seizoen?)
2. Giada: A me piace molto l'estate. E a te? (Ik hou heel erg van de zomer. En jij?)
3. Leonardo: La mia stagione preferita è l'inverno, perché posso andare a sciare. (Mijn favoriete seizoen is de winter, omdat ik kan gaan skiën.)
4. Giada: Non ti piace l'estate? (Houd je niet van de zomer?)
5. Leonardo: Non tanto, fa troppo caldo per me. E a te perché piace l'estate? (Niet echt, het is te warm voor mij. En waarom vind jij de zomer leuk?)
6. Giada: Perché c'è tanto sole e questo mi fa stare bene. (Omdat er veel zon is en dat doet me goed.)
7. Leonardo: Cosa ti piace di più dell'inverno? (Wat vind je het leukst aan de winter?)
8. Giada: La neve e il freddo, senza dubbio. (De sneeuw en de kou, zonder twijfel.)
9. Leonardo: In estate ci sono giornate lunghe, il caldo e le vacanze. Come fai a non amarla? (In de zomer zijn de dagen lang, het is warm en er zijn vakanties. Hoe kun je het niet leuk vinden?)
10. Giada: Il caldo mi stanca e mi fa venire voglia di riposare! Mi sento come un gelato che si scioglie. (De warmte maakt me moe en ik krijg zin om te rusten! Ik voel me als een ijsje dat smelt.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Qual è la stagione preferita di Leonardo?

(Wat is Leonardo's favoriete seizoen?)

2. Perché a Leonardo non piace molto l'estate?

(Waarom houdt Leonardo niet zo van de zomer?)

3. Perché Giada ama l'estate?

(Waarom houdt Giada van de zomer?)

4. Cosa dice Leonardo che gli piace di più dell'inverno?

(Wat zegt Leonardo dat hij het leukste aan de winter vindt?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Quali attività ti piace fare durante l'inverno e perché?
  2. Welke activiteiten vind je leuk om te doen in de winter en waarom?
  3. Come cambia il tuo umore tra l'estate e l'autunno?
  4. Hoe verandert je humeur tussen de zomer en de herfst?
  5. Qual è il tuo mese preferito dell'anno e cosa ti piace fare in quel periodo?
  6. Wat is je favoriete maand van het jaar en wat doe je graag in die periode?
  7. Descrivi com'è il tempo nella tua stagione preferita e cosa ti piace di più in quella stagione.
  8. Beschrijf hoe het weer is in je favoriete seizoen en wat je het leukst vindt aan dat seizoen.