Oefening 1: Woordbingo
Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.
Woord | Vertaling |
---|---|
simpatico | sympathiek |
molto conosciuto | zeer bekend |
ho un brutto carattere | ik heb een slecht karakter |
irascibile | prikkelbaar |
intrattabile | onhandelbaar |
Oefening 2: Dialoog
Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.
Angela torna a casa dopo il primo giorno di lavoro e parla con Sergio dei colleghi nuovi.
1. | Sergio: | Com'è andata oggi al lavoro? | (Hoe was het vandaag op het werk?) |
2. | Angela: | Molto bene! Oggi ho conosciuto tutti i nuovi colleghi. | (Heel goed! Vandaag heb ik alle nieuwe collega’s leren kennen.) |
3. | Sergio: | Davvero? E come ti sono sembrati? | (Echt? En wat vond je van hen?) |
4. | Angela: | Mi sono sembrati tutti gentili e amichevoli, soprattutto Marco. | (Ik vond ze allemaal aardig en vriendelijk, vooral Marco.) |
5. | Sergio: | Chi è Marco? | (Wie is Marco?) |
6. | Angela: | Marco è il collega che mi ha presentata a tutti. Secondo me è il più simpatico. | (Marco is de collega die mij aan iedereen heeft voorgesteld. Volgens mij is hij het vriendelijkst.) |
7. | Sergio: | E come mai secondo te è il più simpatico? | (En waarom denk je dat hij het vriendelijkst is?) |
8. | Angela: | Perché è amico di tutti in ufficio. | (Omdat hij met iedereen op kantoor bevriend is.) |
9. | Sergio: | Hai conosciuto anche il capo? | (Heb je ook de baas ontmoet?) |
10. | Angela: | Sì, mi è sembrato una persona intelligente e socievole. | (Ja, hij leek mij een intelligente en sociale persoon.) |
11. | Sergio: | Sono contento per te! | (Ik ben blij voor je!) |
Oefening 3: Vragen over de tekst
Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.
1. Com'è andata oggi al lavoro per Angela?
(Hoe is het vandaag gegaan op het werk voor Angela?)2. Come descrive Angela Marco, il collega?
(Hoe beschrijft Angela Marco, de collega?)3. Che impressione ha avuto Angela del suo capo?
(Welke indruk kreeg Angela van haar baas?)4. Perché Angela pensa che Marco è il più simpatico?
(Waarom denkt Angela dat Marco de aardigste is?)Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken
Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.
- Come descriveresti il carattere di una persona molto socievole?
- Hai un collega o un amico che ti sembra molto intelligente? Come lo descrivi?
- Parlami di un amico o collega che consideri simpatico. Perché lo pensi?
- Secondo te, quali qualità rendono una persona amichevole sul posto di lavoro?