A1.32: Meubilair

Arredamento

In deze les leer je essentiële Italiaanse meubelwoorden zoals il divano (de bank), la lampada (de lamp), en la porta (de deur). Je oefent ook met zinnen als 'Ci sono' en uitdrukkingen met 'ci' en 'ce' om meubels en hun plaats in huis te beschrijven.

Woordenschat (16)

 La sedia: De stoel (Italian)

La sedia

Show

De stoel Show

 Il tavolo: De tafel (Italian)

Il tavolo

Show

De tafel Show

 Il divano: de bank (Italian)

Il divano

Show

De bank Show

 Il letto: het bed (Italian)

Il letto

Show

Het bed Show

 La credenza: de kast (Italian)

La credenza

Show

De kast Show

 La lampada: de lamp (Italian)

La lampada

Show

De lamp Show

 La scrivania: Het bureau (Italian)

La scrivania

Show

Het bureau Show

 La porta: de deur (Italian)

La porta

Show

De deur Show

 Il tappeto: het tapijt (Italian)

Il tappeto

Show

Het tapijt Show

 Il lavandino: de gootsteen (Italian)

Il lavandino

Show

De gootsteen Show

 La doccia: de douche (Italian)

La doccia

Show

De douche Show

 La vasca da bagno: het bad (Italian)

La vasca da bagno

Show

Het bad Show

 Il gabinetto: de wc (Italian)

Il gabinetto

Show

De wc Show

 Il bidè: Het bidet (Italian)

Il bidè

Show

Het bidet Show

 Aprire (openen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aprire

Show

Openen Show

 Chiudere (sluiten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Chiudere

Show

Sluiten Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
c'è un | Nel soggiorno | alla porta. | divano vicino
Nel soggiorno c'è un divano vicino alla porta.
(In de woonkamer staat een bank vlak bij de deur.)
2.
la | scrivania. | metto | Ci | lampada | sulla
Ci metto la lampada sulla scrivania.
(Ik zet de lamp op het bureau.)
3.
ce l'ho. | Hai la | credenza in | cucina? Sì,
Hai la credenza in cucina? Sì, ce l'ho.
(Heb je de kast in de keuken? Ja, die heb ik.)
4.
ci sono | il lavandino | bidè. | Nel bagno | e il
Nel bagno ci sono il lavandino e il bidè.
(In de badkamer zijn er de wastafel en het bidet.)
5.
quattro sedie | intorno al | tavolo. | Ci sono
Ci sono quattro sedie intorno al tavolo.
(Er staan vier stoelen rond de tafel.)
6.
da solo. | Non ce | Puoi aprire | la porta? | la faccio
Puoi aprire la porta? Non ce la faccio da solo.
(Kun je de deur openen? Ik kan het niet alleen.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Il divano è vicino alla porta del soggiorno. (De bank is dichtbij de woonkamerdeur.)
La lampada è sopra il tavolo nel soggiorno. (De lamp staat op de tafel in de woonkamer.)
Ce l'ho la scrivania nella mia camera. (Ik heb het bureau in mijn slaapkamer.)
Apri la porta e entra nel soggiorno. (Open de deur en loop de woonkamer in.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Koppel elk woord aan de juiste categorie: woonkamermeubels of badkamermeubels.

Mobili del soggiorno

Mobili del bagno

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La vasca da bagno


Het bad

2

La doccia


De douche

3

Aprire


Openen

4

Chiudere


Sluiten

5

La porta


De deur

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Welke meubels staan er in elke kamer? (Welke meubels staan er in elke kamer?)
  2. Beschrijf een kamer van je appartement/huis. (Beschrijf een kamer van je appartement/huis.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il water è vicino al lavandino.

Het toilet is vlakbij de gootsteen.

Il letto è nel soggiorno.

Het bed staat in de woonkamer.

Il quadro è accanto alla finestra.

Het schilderij staat naast het raam.

C'è un tappeto sotto il divano.

Er ligt een tapijt onder de bank.

Lo specchio è appeso al muro.

De spiegel hangt aan de muur.

L'armadio è tra il letto e la scrivania.

De kledingkast staat tussen het bed en het bureau.

La porta è dietro la sedia.

De deur is achter de stoel.

Il divano è davanti alla finestra.

De bank staat voor het raam.

La lampada è sul tavolo nel soggiorno.

De lamp staat op de tafel in de woonkamer.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Nel soggiorno, io ___ la finestra per far entrare l'aria fresca.

(In de woonkamer ___ ik het raam om frisse lucht binnen te laten.)

2. Dopo aver aperto la finestra, io ___ la porta per uscire in giardino.

(Nadat ik het raam heb geopend, ___ ik de deur om naar de tuin te gaan.)

3. Tu ___ la credenza dove metti i piatti?

(___ jij de kast waar je de borden in legt?)

4. In camera da letto, ___ il comodino accanto al letto.

(In de slaapkamer ___ ik het nachtkastje naast het bed.)

Oefening 8: Marco's nieuwe huis

Instructie:

Marco e Laura (Aprire - Presente) la porta del loro nuovo appartamento. Nel soggiorno, (Essere - Presente) un divano grande e comodo. Marco (Chiudere - Presente) la finestra perché fuori fa freddo. Laura invece (Accendere - Presente) la lampada per illuminare la stanza. " (Avere - Presente) la chiave della credenza" dice Marco, e poi la (Chiudere - Presente) insieme prima di andare a cena.


Marco en Laura openen de deur van hun nieuwe appartement. In de woonkamer is er een grote en comfortabele bank. Marco doet het raam dicht omdat het buiten koud is. Laura doet daarentegen de lamp aan om de kamer te verlichten. " Ik heb de sleutel van het dressoir" zegt Marco, en daarna doen we hem dicht samen voordat ze gaan eten.

Werkwoordschema's

Aprire - Openen

Presente

  • io apro
  • tu apri
  • lui/lei apre
  • noi apriamo
  • voi aprite
  • loro aprono

Chiudere - Dichtdoen

Presente

  • io chiudo
  • tu chiudi
  • lui/lei chiude
  • noi chiudiamo
  • voi chiudete
  • loro chiudono

Essere - Zijn

Presente

  • io sono
  • tu sei
  • lui/lei è
  • noi siamo
  • voi siete
  • loro sono

Avere - Hebben

Presente

  • io ho
  • tu hai
  • lui/lei ha
  • noi abbiamo
  • voi avete
  • loro hanno

Accendere - Aandoen

Presente

  • io accendo
  • tu accendi
  • lui/lei accende
  • noi accendiamo
  • voi accendete
  • loro accendono

Oefening 9: “Ci” vs “ce”

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: "Ci" vs "ce"

Toon vertaling Toon antwoorden

Ci, ci, ce l'ho, non ce l'ho

1.
Hai lo zucchero? No, ....
(Heb je suiker? Nee, ik heb het niet.)
2.
Hai una penna? No, ....
(Heb je een pen? Nee, die heb ik niet.)
3.
In cucina ... metto il tavolo nuovo.
(In de keuken zet ik de nieuwe tafel neer.)
4.
Nel salotto ... sono due divani.
(In de woonkamer staan twee banken.)
5.
Il letto è in camera, ma ... entra a fatica.
(Het bed staat in de kamer, maar er is nauwelijks plek voor.)
6.
Puoi aprire quella porta? ... metto il tappeto.
(Kun je die deur openmaken? Ik leg er het kleed neer.)
7.
Hai un divano in casa? Si, ....
(Heb je een bank thuis? Ja, die heb ik.)
8.
Quando vai a casa? ... vado domani.
(Wanneer ga je naar huis? Ik ga er morgen naartoe.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Chiudere sluiten

Presente

Italiaans Nederlands
(io) chiudo ik sluit
(tu) chiudi jij sluit
(lui/lei) chiude hij/zij sluit
(noi) chiudiamo wij sluiten
(voi) chiudete jullie sluiten
(loro) chiudono zij sluiten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Aprire openen

Presente

Italiaans Nederlands
(io) apro ik open
(tu) apri jij opent
(lui/lei) apre hij/zij opent
(noi) apriamo wij openen
(voi) aprite jullie openen
(loro) aprono zij openen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Overzicht van de les: Meubels en Plaatsaanduiding in het Italiaans

Deze les is bedoeld voor beginners (A1) die Italiaans leren en introduceert basiswoordenschat rond meubels in verschillende kamers, zoals de woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer. Daarnaast ligt de focus op het correcte gebruik van de Italiaanse voorzetsels voor plaats ('vicino a', 'sopra', 'accanto a', 'intorno a') in combinatie met de uitdrukking "ci sono" om te beschrijven wat er ergens is.

Belangrijke woordenschat: Meubels per kamer

  • Woonkamer: il divano (de bank), il tappeto (het tapijt), il tavolo (de tafel), la lampada (de lamp), la sedia (de stoel)
  • Badkamer: il bidè (bidet), il lavandino (wastafel), la vasca da bagno (badkuip)

Gebruik van 'ci sono' en plaatsaanduidingen

Met ci sono zeg je in het Italiaans "er zijn" of "er is" en hiermee kun je iets in een ruimte of op een plek beschrijven. Combineer dit met voorzetsels om specifieke locaties aan te geven, bijvoorbeeld:
Nel soggiorno ci sono un divano e un tavolo. (In de woonkamer zijn een bank en een tafel.)
Il divano è vicino alla porta. (De bank is vlak bij de deur.)

Uitspraak van "ci" versus "ce"

De les behandelt ook het verschil tussen "ci" en "ce", die beide vaak gebruikt worden als plaatsvervangende voornaamwoorden. Bijvoorbeeld:
Ci metto la lampada sulla scrivania. (Ik zet de lamp op het bureau.)
Hai la credenza in cucina? Sì, ce l'ho. (Heb je de voorraadkast in de keuken? Ja, die heb ik.)

Praktische voorbeeldzinnen en dialogen

De les geeft meerdere dialogen waar leerlingen beschrijven wat er in de kamers staat en waar, zoals de woonkamer, keuken en slaapkamer. Hierdoor oefenen zij actief met de vervoegingen en plaatsaanduidingen, en leren ze hoe zij op natuurlijke wijze kunnen spreken over meubels en hun locatie.

Belangrijke werkwoorden en vervoegingen

De werkwoorden aprire (openen), chiudere (sluiten), essere (zijn), avere (hebben) en accendere (aandoen/aanzetten) worden behandeld in de tegenwoordige tijd. Voorbeeld:
Io apro la finestra. (Ik open het raam.)
Tu chiudi la porta. (Jij sluit de deur.)

Verschillen tussen Nederlands en Italiaans

In het Italiaans wordt vaak gebruikgemaakt van de constructies met ci en ce als plaatsvervangende voornaamwoorden, terwijl het Nederlands vaker directe aanwijzingen gebruikt zoals "er is/er zijn" of simpelweg de naam van het meubel. Ook de combinatie van lidwoorden met voorzetsels wijkt af; bijvoorbeeld in het Italiaans "alla porta" (aan/tegen de deur) versus het Nederlands "aan de deur". Het is nuttig om vertrouwd te raken met deze combinatie van voorzetsels en lidwoorden omdat ze verschillen van het Nederlands.
Enkele nuttige woorden:

  • Vicino a - dichtbij, vlakbij
  • Accanto a - naast
  • Sopra - op
  • Intorno a - rondom, rond

Daarnaast gebruiken Italianen vaak de uitdrukking "ce l'ho" om bezit aan te geven, wat in het Nederlands vertaald kan worden met "die heb ik" maar de constructie is typisch Italiaans.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏