A1.32: Meubilair

Arredamento

Leer Italiaanse meubels benoemen en de voornaamwoorden 'ci' en 'ce' correct gebruiken met zinnen als "C'è una lampada" en "Ce l'ho". Ontdek woorden zoals il divano, il comodino en il tappeto voor je huisbeschrijving.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.32.1 Racconto breve

L'arredamento di casa mia

De inrichting van mijn huis


Woordenschat (17)

 La sedia: de stoel (Italian)

La sedia

Show

De stoel Show

 Il tavolo: de tafel (Italian)

Il tavolo

Show

De tafel Show

 Il divano: de bank (Italian)

Il divano

Show

De bank Show

 Il letto: het bed (Italian)

Il letto

Show

Het bed Show

 La credenza: de kast (Italian)

La credenza

Show

De kast Show

 La lampada: De lamp (Italian)

La lampada

Show

De lamp Show

 La scrivania: Het bureau (Italian)

La scrivania

Show

Het bureau Show

 La porta: De deur (Italian)

La porta

Show

De deur Show

 Il tappeto: Het tapijt (Italian)

Il tappeto

Show

Het tapijt Show

 Il lavabo: de wastafel (Italian)

Il lavabo

Show

De wastafel Show

 La doccia: de douche (Italian)

La doccia

Show

De douche Show

 La vasca da bagno: het bad (Italian)

La vasca da bagno

Show

Het bad Show

 Il gabinetto: het toilet (Italian)

Il gabinetto

Show

Het toilet Show

 Il bidè: Het bidet (Italian)

Il bidè

Show

Het bidet Show

 Aprire (openen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aprire

Show

Openen Show

 Chiudere (sluiten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Chiudere

Show

Sluiten Show

 Il comodino: het nachtkastje (Italian)

Il comodino

Show

Het nachtkastje Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
ci sono | un divano | e una | lampada. | Nel soggiorno
Nel soggiorno ci sono un divano e una lampada.
(In de woonkamer staan een bank en een lamp.)
2.
vicino al | letto. | camera? Io | comodino in | Hai un | ce l'ho
Hai un comodino in camera? Io ce l'ho vicino al letto.
(Heb je een nachtkastje in de slaapkamer? Ik heb er een naast het bed.)
3.
tavolo. | accanto al | Dove metti | la sedia? | La metto
Dove metti la sedia? La metto accanto al tavolo.
(Waar zet je de stoel? Ik zet hem naast de tafel.)
4.
vuoi. | ma puoi | è chiusa, | La porta | aprirla se
La porta è chiusa, ma puoi aprirla se vuoi.
(De deur is gesloten, maar je kunt hem openen als je wilt.)
5.
ci sono | doccia. | il lavabo | il bidè, | In bagno | e la
In bagno ci sono il bidè, il lavabo e la doccia.
(In de badkamer zijn er het bidet, de wastafel en de douche.)
6.
l'ho la | doccia. | vasca da | ho la | Non ce | bagno, ma
Non ce l'ho la vasca da bagno, ma ho la doccia.
(Ik heb geen bad, maar ik heb wel een douche.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Il divano è molto comodo in salotto. (De bank is heel comfortabel in de woonkamer.)
In camera c’è un comodino accanto al letto. (In de slaapkamer is er een nachtkastje naast het bed.)
Per favore, puoi aprire la porta della cucina? (Kun je alsjeblieft de deur van de keuken openen?)
Hai la lampada? Sì, ce l’ho sul comodino. (Heb je de lamp? Ja, die staat op het nachtkastje.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de woorden in twee verschillende groepen, afhankelijk van de kamer van het huis waar de meubels zich bevinden.

Mobili per il soggiorno

Mobili per la camera da letto

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Il letto


Het bed

2

Il comodino


Het nachtkastje

3

La porta


De deur

4

Il gabinetto


Het toilet

5

Il divano


De bank

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Welke meubels staan er in elke kamer? (Welke meubels staan er in elke kamer?)
  2. Beschrijf een kamer van je appartement/huis. (Beschrijf een kamer van je appartement/huis.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il water è vicino al lavandino.

Het toilet is vlakbij de gootsteen.

Il letto è nel soggiorno.

Het bed staat in de woonkamer.

Il quadro è accanto alla finestra.

Het schilderij staat naast het raam.

C'è un tappeto sotto il divano.

Er ligt een tapijt onder de bank.

Lo specchio è appeso al muro.

De spiegel hangt aan de muur.

L'armadio è tra il letto e la scrivania.

De kledingkast staat tussen het bed en het bureau.

La porta è dietro la sedia.

De deur is achter de stoel.

Il divano è davanti alla finestra.

De bank staat voor het raam.

La lampada è sul tavolo nel soggiorno.

De lamp staat op de tafel in de woonkamer.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ogni mattina ___ le finestre per far entrare la luce.

(Elke ochtend ___ ik de ramen om het licht binnen te laten.)

2. Dopo cena ___ la porta della cucina.

(Na het eten ___ ik de keukendeur.)

3. Nel soggiorno ___ un divano molto comodo.

(In de woonkamer staat ___ een heel comfortabele bank.)

4. Tu ___ la lampada accanto al letto?

(Heb jij ___ de lamp naast het bed?)

Oefening 8: De meubels van het huis beschrijven

Instructie:

Oggi (Aprire - Presente) la porta del soggiorno e (Guardare - Presente) il divano. Ce l' (Avere - Presente) molto comodo e vicino c' (Essere - Presente) una lampada. Mi piace leggere la sera, quindi spesso (Chiudere - Presente) la porta della stanza e (Aprire - Presente) la finestra per far entrare aria fresca.


Vandaag open ik de deur van de woonkamer en kijk ik naar de bank. Ik heb hem heel comfortabel en er staat een lampje dichtbij. Ik hou ervan om 's avonds te lezen, dus ik sluit vaak de deur van de kamer en open het raam om frisse lucht binnen te laten.

Werkwoordschema's

Aprire - Openen

Presente

  • io apro
  • tu apri
  • lui/lei apre
  • noi apriamo
  • voi aprite
  • loro aprono

Chiudere - Sluiten

Presente

  • io chiudo
  • tu chiudi
  • lui/lei chiude
  • noi chiudiamo
  • voi chiudete
  • loro chiudono

Avere - Hebben

Presente

  • io ho
  • tu hai
  • lui/lei ha
  • noi abbiamo
  • voi avete
  • loro hanno

Essere - Zijn

Presente

  • io sono
  • tu sei
  • lui/lei è
  • noi siamo
  • voi siete
  • loro sono

Guardare - Kijken

Presente

  • io guardo
  • tu guardi
  • lui/lei guarda
  • noi guardiamo
  • voi guardate
  • loro guardano

Oefening 9: “Ci” vs “ce”

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: "Ci" vs "ce"

Toon vertaling Toon antwoorden

Ci, ci, ce l'ho, non ce l'ho

1.
Hai lo zucchero? No, ....
(Heb je suiker? Nee, ik heb het niet.)
2.
Hai una penna? No, ....
(Heb je een pen? Nee, die heb ik niet.)
3.
In cucina ... metto il tavolo nuovo.
(In de keuken zet ik de nieuwe tafel neer.)
4.
Nel salotto ... sono due divani.
(In de woonkamer staan twee banken.)
5.
Il letto è in camera, ma ... entra a fatica.
(Het bed staat in de kamer, maar er is nauwelijks plek voor.)
6.
Puoi aprire quella porta? ... metto il tappeto.
(Kun je die deur openmaken? Ik leg er het kleed neer.)
7.
Hai un divano in casa? Si, ....
(Heb je een bank thuis? Ja, die heb ik.)
8.
Quando vai a casa? ... vado domani.
(Wanneer ga je naar huis? Ik ga er morgen naartoe.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Chiudere sluiten

Presente

Italiaans Nederlands
(io) chiudo ik sluit
(tu) chiudi jij sluit
(lui/lei) chiude hij/zij sluit
(noi) chiudiamo wij sluiten
(voi) chiudete jullie sluiten
(loro) chiudono zij sluiten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Aprire openen

Presente

Italiaans Nederlands
(io) apro ik open
(tu) apri jij opent
(lui/lei) apre hij/zij opent
(noi) apriamo wij openen
(voi) aprite jullie openen
(loro) aprono zij openen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesoverzicht: Meubels en het gebruik van 'ci' en 'ce' in het Italiaans

In deze les leer je hoe je meubels in verschillende kamers van het huis kunt benoemen en beschrijven. Daarnaast oefen je met de Italiaanse partikels "ci" en "ce", die vaak gebruikt worden om plaats, aanwezigheid of bezit aan te duiden. Dit is essentieel om alledaagse situaties en gesprekken over meubels vlot te kunnen voeren.

Belangrijke woordenschat: Meubels per kamer

Hier zijn enkele voorbeelden van meubels, ingedeeld per ruimte, die belangrijk zijn om te kennen:

  • Woonkamer: il divano (de bank), la lampada (de lamp), il tappeto (het tapijt), la sedia (de stoel)
  • Slaapkamer: il letto (het bed), il comodino (het nachtkastje), la scrivania (het bureau), il tavolo (de tafel)

Gebruik van 'ci' en 'ce'

In het Italiaans worden "ci" en "ce" vaak gebruikt om de aanwezigheid of locatie van iets aan te geven. Bijvoorbeeld:

  • "C'è una lampada sul comodino vicino al letto." (Er is een lamp op het nachtkastje naast het bed.)
  • "Ci sono quattro sedie intorno al tavolo in cucina." (Er zijn vier stoelen rond de tafel in de keuken.)
  • "Hai il tappeto? No, non ce l'ho." (Heb je het tapijt? Nee, dat heb ik niet.)

Voorbeeldzinnen en dialogen

Je oefent ook met het combineren van meubels en locaties in zinnen en dialogen zoals:

  • "Il divano è vicino alla finestra grande." (De bank staat bij het grote raam.)
  • "Nella mia camera c'è un armadio grande." (In mijn kamer is een grote kast.)
  • "Nel soggiorno ci metto una poltrona vicino alla finestra." (In de woonkamer zet ik een fauteuil bij het raam.)

Let op: Verschillen tussen Nederlands en Italiaans

In het Nederlands gebruik je vaak vaste voorzetsels en lidwoorden anders dan in het Italiaans. Bijvoorbeeld, waar het Italiaans "ci sono" zegt voor "er zijn", gebruiken wij gewoon "er zijn". Ook het bezittelijke en locatieve gebruik van "ci" en "ce" hebben geen directe één-op-één vertaling maar worden in het Nederlands meestal opgelost met contextuele aanwijzingen of voegwoorden.

Handige Italiaanse uitdrukkingen die je kunt leren:

  • C'è – er is
  • Ci sono – er zijn
  • Ce l'ho – ik heb het (letterlijk: het is er bij mij)
  • Ci metto – ik zet/leg neer

Door deze woorden en structuren goed te oefenen, kun je steeds beter beschrijven waar meubels staan en wat je hebt in huis.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏