Sai quali sono i tre sintomi per capire se hai l'influenza? Sono la febbre a 38, la tosse e i dolori muscolari.
Weet je wat de drie symptomen zijn om te weten of je griep hebt? Het zijn koorts van 38 graden, hoest en spierpijn.

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
l'influenza de griep
la febbre de koorts
i dolori de pijnen
i sintomi de symptomen
la febbre a trentotto gradi koorts van achtendertig graden
la tosse de hoest
il mal di gola de keelpijn
il raffreddore de verkoudheid

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Marta si sveglia con sintomi di influenza e chiama a lavoro per avvisare che oggi non starà a casa.

Marta wordt wakker met griepverschijnselen en belt haar werk om te laten weten dat ze vandaag thuis blijft.
1. Collega: Pronto! Chi parla? (Klaar! Wie spreekt?)
2. Marta: Ciao, sono Marta. Oggi non posso venire al lavoro, ho la febbre. (Hallo, ik ben Marta. Vandaag kan ik niet naar het werk, ik heb koorts.)
3. Collega: Ciao Marta! Mi dispiace. Che cos'hai? (Hallo Marta! Het spijt me. Wat heb je?)
4. Marta: Credo di avere l'influenza. Ho mal di gola, il naso chiuso e 38 di febbre. (Ik denk dat ik griep heb. Ik heb keelpijn, een verstopte neus en 38 graden koorts.)
5. Collega: Oh no! Hai preso qualche medicina? (Oh nee! Heb je medicijnen genomen?)
6. Marta: Sì, ma non sto meglio. Più tardi vado dal dottore e chiedo il certificato da portare al capo. (Ja, maar ik voel me niet beter. Later ga ik naar de dokter om het attest te halen om aan de baas te geven.)
7. Collega: Va bene, riposati bene. Io avviso il capo che oggi resti a casa. (Oké, rust goed uit. Ik waarschuw de baas dat je thuis bent vanwege ziekte.)
8. Marta: Grazie! Ora vado a riposare. Ci vediamo presto! (Dank je! Je bent een vriend. Nu ga ik rusten. Tot snel!)
9. Collega: D'accordo, guarisci presto! Ciao! (Oké, beterschap! Dag!)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Perché Marta non può andare a lavoro oggi?

(Waarom kan Marta vandaag niet naar haar werk?)

2. Quale malattia pensa di avere Marta?

(Welke ziekte denkt Marta te hebben?)

3. Quali sintomi ha Marta?

(Welke symptomen heeft Marta?)

4. Come si sente Marta dopo aver preso le medicine?

(Hoe voelt Marta zich nadat ze de medicijnen heeft genomen?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Come ti senti quando hai l'influenza?
  2. Hoe voel je je als je griep hebt?
  3. Quali medicine prendi di solito quando hai la febbre?
  4. Welke medicijnen gebruik je gewoonlijk als je koorts hebt?
  5. Cosa fai per guarire più in fretta quando sei malato?
  6. Wat doe je om sneller beter te worden als je ziek bent?
  7. Hai mai dovuto chiamare il medico per un problema di salute? Racconta la tua esperienza.
  8. Heb je ooit de dokter moeten bellen voor een gezondheidsprobleem? Vertel over je ervaring.