In deze les leer je jezelf voorstellen en vragen waar iemand vandaan komt met zinnen als "Di dove sei?" en "Io sono italiano". Belangrijke woorden en uitdrukkingen zijn onder meer nazionalità (zoals italiano, francese, tedesco) en landen (Italia, Francia, Germania). Ook oefen je met de werkwoorden venire, vivere en nascere in de tegenwoordige tijd.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (24)

 Italia: Italië (Italian)

Italia

Show

Italië Show

 Spagna: Spanje (Italian)

Spagna

Show

Spanje Show

 Germania: Duitsland (Italian)

Germania

Show

Duitsland Show

 Francia: Frankrijk (Italian)

Francia

Show

Frankrijk Show

 Portogallo: Portugal (Italian)

Portogallo

Show

Portugal Show

 Il Regno Unito: Het Verenigd Koninkrijk (Italian)

Il Regno Unito

Show

Het verenigd koninkrijk Show

 Belgio: België (Italian)

Belgio

Show

België Show

 Svizzera: Zwitserland (Italian)

Svizzera

Show

Zwitserland Show

 I Paesi Bassi: Nederland (Italian)

I Paesi Bassi

Show

Nederland Show

 Polonia: Polen (Italian)

Polonia

Show

Polen Show

 Danimarca: Denemarken (Italian)

Danimarca

Show

Denemarken Show

 Norvegia: Noorwegen (Italian)

Norvegia

Show

Noorwegen Show

 Svezia: Zweden (Italian)

Svezia

Show

Zweden Show

 Finlandia: Finland (Italian)

Finlandia

Show

Finland Show

 Il paese: het land (Italian)

Il paese

Show

Het land Show

 La nazionalità: de nationaliteit (Italian)

La nazionalità

Show

De nationaliteit Show

 L'abitante: de bewoonster (Italian)

L'abitante

Show

De bewoonster Show

 La città: de stad (Italian)

La città

Show

De stad Show

 La capitale: De hoofdstad (Italian)

La capitale

Show

De hoofdstad Show

 Da dove vieni?: Waar kom je vandaan? (Italian)

Da dove vieni?

Show

Waar kom je vandaan? Show

 Vivo in ...: Ik woon in ... (Italian)

Vivo in ...

Show

Ik woon in ... Show

 Nascere (geboren worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nascere

Show

Geboren worden Show

 Vivere (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vivere

Show

Leven Show

 Venire (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Venire

Show

Komen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
sei? | Di | dove
Di dove sei?
(Waar kom je vandaan?)
2.
e | sono | tu? | Io | italiano,
Io sono italiano, e tu?
(Ik ben Italiaans, en jij?)
3.
sono nato | in Francia. | Vivo in | Italia, ma
Vivo in Italia, ma sono nato in Francia.
(Ik woon in Italië, maar ik ben geboren in Frankrijk.)
4.
questa | L'abitante | tedesco. | di | città | parla
L'abitante di questa città parla tedesco.
(De inwoner van deze stad spreekt Duits.)
5.
o dalla | Spagna? | Tu vieni | dal Belgio
Tu vieni dal Belgio o dalla Spagna?
(Kom je uit België of Spanje?)
6.
capitale | è | La | della | Berlino. | Germania
La capitale della Germania è Berlino.
(De hoofdstad van Duitsland is Berlijn.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Da dove vieni? Sono italiano. (Waar kom je vandaan? Ik ben Italiaans.)
Vivo in Italia con la mia famiglia. (Ik woon in Italië met mijn gezin.)
L'abitante di questa città parla anche francese. (De inwoner van deze stad spreekt ook Frans.)
Gli abitanti del Belgio sono molto gentili. (De inwoners van België zijn erg vriendelijk.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Classificeer de woorden door onderscheid te maken tussen landenamen en nationaliteitsadjectieven.

Paesi

Nazionalità

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Italia


Italië

2

Il Regno Unito


Het Verenigd Koninkrijk

3

Venire


Komen

4

L'abitante


De bewoonster

5

Svezia


Zweden

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Beschrijf de nationaliteit van iedere persoon. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
  2. Zeg waar ze momenteel wonen. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
  3. Vertel waar je woont. (Vertel waar je woont.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eero è dalla Francia.

Eero komt uit Frankrijk.

Ola viene dalla Polonia e vive a Londra.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Maria è spagnola.

Maria is Spaans.

Jan è dei Paesi Bassi.

Jan komt uit Nederland.

Di dove sei?

Waar kom je vandaan?

Dove vivi?

Waar woon je?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Da dove ___?

(Waar ___ je vandaan?)

2. ___ dall'Italia, sono italiana.

(___ uit Italië, ik ben Italiaans.)

3. Io ___ a Roma con la mia famiglia.

(Ik ___ in Rome met mijn gezin.)

4. Lui ___ in Germania e parla tedesco.

(Hij ___ in Duitsland en spreekt Duits.)

Oefening 8: Waar kom je vandaan?

Instructie:

Io (Venire - Presente) dall'Italia e (Vivere - Presente) a Roma con la mia famiglia. Mia moglie (Venire - Presente) dalla Francia e nostro figlio (Nascere - Presente) a Roma. Ogni mattina noi (Vivere - Presente) la città e parliamo con i nostri amici. Tu da dove (Venire - Presente) ?


Ik kom uit Italië en woon in Rome met mijn familie. Mijn vrouw komt uit Frankrijk en onze zoon wordt geboren in Rome. Elke ochtend leven wij de stad en praten met onze vrienden. Waar kom jij vandaan?

Werkwoordschema's

Venire - Komen

Presente

  • io vengo
  • tu vieni
  • lui/lei viene
  • noi veniamo
  • voi venite
  • loro vengono

Vivere - Wonen

Presente

  • io vivo
  • tu vivi
  • lui/lei vive
  • noi viviamo
  • voi vivete
  • loro vivono

Nascere - Geboren worden

Presente

  • io nasco
  • tu nasci
  • lui/lei nasce
  • noi nasciamo
  • voi nascete
  • loro nascono

Oefening 9: Gli articoli in italiano

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De lidwoorden in het Italiaans

Toon vertaling Toon antwoorden

Un, il, l', un', lo, uno, gli, un

1.
Vivo con ... ragazzo della Spagna.
(Ik woon samen met een jongen uit Spanje.)
2.
Conosci ... studente portoghese?
(Ken je de Portugese student?)
3.
Parliamo con ... studenti italiani.
(We praten met de Italiaanse studenten.)
4.
Conosco ... ragazzo che vive là.
(Ik ken de jongen die daar woont.)
5.
Fabio è ... studente di Roma.
(Fabio is een student uit Rome.)
6.
Ho ... amica di Milano.
(Ik heb een vriendin uit Milaan.)
7.
... abitante della Germania.
(Een inwoner van Duitsland.)
8.
Hai visitato ...Italia quest'anno?
(Heb je dit jaar Italië bezocht?)

Oefening 10: Genere e numero dei sostantivi

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Geslacht en aantal van zelfstandige naamwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

abitante, l'uomo, ragazze, ragazzo, ragazza, città, uomini

1.
Conosco una ... di Napoli.
(Ik ken een meisje uit Napels.)
2.
Le ... parlano italiano.
(De meisjes spreken Italiaans.)
3.
Vivo con un ... di Roma.
(Ik woon met een inwoner van Rome.)
4.
Conosco ... che vive lì.
(Ik ken de man die daar woont.)
5.
Lui è un ... di Milano.
(Hij is een jongen uit Milaan.)
6.
Gli ... sono arrivati tardi.
(De mannen zijn te laat gekomen.)
7.
Abitiamo in una ... piccola.
(We wonen in een kleine stad.)
8.
Ci sono due ... famose in Italia.
(Er zijn twee beroemde steden in Italië.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.3.2 Grammatica

Gli articoli in italiano

De lidwoorden in het Italiaans


A1.3.3 Grammatica

Genere e numero dei sostantivi

Geslacht en aantal van zelfstandige naamwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Venire komen

Presente

Italiaans Nederlands
(io) vengo ik kom
(tu) vieni jij komt
(lui/lei) viene hij/zij komt
(noi) veniamo wij komen
(voi) venite jullie komen
(loro) vengono zij komen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Vivere leven

Presente

Italiaans Nederlands
(io) vivo ik leef
(tu) vivi jij leeft
(lui/lei) vive hij/zij leeft
(noi) viviamo wij leven
(voi) vivete jullie leven
(loro) vivono zij leven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Nascere geboren worden

Presente

Italiaans Nederlands
(io) nasco ik word geboren
(tu) nasci jij wordt geboren
(lui/lei) nasce hij/zij wordt geboren
(noi) nasciamo wij worden geboren
(voi) nascete jullie worden geboren
(loro) nascano zij worden geboren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Waar kom je vandaan? Introductie

Deze les richt zich op het leren praten over afkomst en nationaliteit in het Italiaans, geschikt voor niveau A1. Je leert hoe je kunt vragen en antwoorden waar iemand vandaan komt, gebruik makend van eenvoudige zinnen en belangrijke werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Daarnaast krijg je inzicht in Italiaanse lidwoorden en de mannelijke en vrouwelijke vormen van zelfstandige naamwoorden, wat essentieel is voor correcte communicatie.

Belangrijke zinnen en voorbeelden

Vaak gebruikte vragen en antwoorden zoals:

  • Di dove sei? (Waar kom je vandaan?)
  • Io sono italiano, e tu? (Ik ben Italiaans, en jij?)
  • Vivo in Italia, ma sono nato in Francia. (Ik woon in Italië, maar ik ben geboren in Frankrijk.)
  • L'abitante di questa città parla tedesco. (De bewoner van deze stad spreekt Duits.)
  • Tu vieni dal Belgio o dalla Spagna? (Kom jij uit België of Spanje?)

Belangrijke werkwoorden

Drie kernwerkwoorden worden geoefend in de tegenwoordige tijd (presente):

  • Venire (komen): io vengo, tu vieni, lui/lei viene, noi veniamo, voi venite, loro vengono
  • Vivere (leven/wonen): io vivo, tu vivi, lui/lei vive, noi viviamo, voi vivete, loro vivono
  • Nascere (geboren worden): io nasco, tu nasci, lui/lei nasce, noi nasciamo, voi nascete, loro nascono

De Italiaanse lidwoorden en naamvallen

De les behandelt ook het gebruik van Italiaanse lidwoorden en het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld:

  • Gli abitanti del Belgio (de inwoners van België)
  • L'abitante di questa città (de bewoner van deze stad)

Woordenschat: Landen en nationaliteiten

Er is een overzicht van woorden ingedeeld in twee categorieën:

  • Landennamen: Italia, Francia, Germania, Spagna, Norvegia
  • Nationaliteiten: italiano, francese, tedesco

Praktische dialogen

Enkele voorbeeldgesprekken tonen hoe je in het dagelijks leven kunt vragen naar iemands herkomst en nationaliteit, bijvoorbeeld in een bar, op de markt of op kantoor. Deze dialogen zijn nuttig om de geleerde uitdrukkingen in context te oefenen.

Verschillen tussen Nederlands en Italiaans

In het Italiaans is het gebruik van lidwoorden bij nationaliteiten en herkomst anders dan in het Nederlands. Zo kun je in het Italiaans zeggen: Sono italiano (Ik ben Italiaans) en Vengo dall'Italia (Ik kom uit Italië), waarbij het lidwoord bij het land verplicht is (dall' is een samentrekking van da + il). In het Nederlands gebruiken we meestal geen lidwoord bij landnamen. Daarnaast worden bij het benoemen van nationaliteiten vaak mannelijke en vrouwelijke vormen onderscheiden, terwijl het Nederlands die meestal niet expliciet markeert.

Enkele handige uitdrukkingen om te onthouden:

  • Di dove sei? - Waar kom je vandaan?
  • Sono di [città] - Ik kom uit [stad]
  • Sono [nazionalità] - Ik ben [nationaliteit]
  • Vengo da/dall'/dallo [paese] - Ik kom uit [land]

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏