A2.12: Il mio orario a scuola

Mijn tijd op school

Scopri il passato semplice o onvoltooid verleden tijd con i verbi irregolari più usati come 'zij was', 'ik had' e 'hij deed', attraverso storie e dialoghi sul tempo passato a scuola in Olanda.

Vocabolario (14)

 De herinnering: Il ricordo (Olandese)

De herinnering

Mostra

Il ricordo Mostra

 Goede cijfers halen: ottenere buoni voti (Olandese)

Goede cijfers halen

Mostra

Ottenere buoni voti Mostra

 Zich inschrijven (iscriversi) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Zich inschrijven

Mostra

Iscriversi Mostra

 Missen (mancare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Missen

Mostra

Mancare Mostra

 De middelbare school: La scuola secondaria (Olandese)

De middelbare school

Mostra

La scuola secondaria Mostra

 De kindertijd: L'infanzia (Olandese)

De kindertijd

Mostra

L'infanzia Mostra

 Interessant: Interessante (Olandese)

Interessant

Mostra

Interessante Mostra

 De nostalgie: La nostalgia (Olandese)

De nostalgie

Mostra

La nostalgia Mostra

 Het geheugen: La memoria (Olandese)

Het geheugen

Mostra

La memoria Mostra

 De ervaring: L'esperienza (Olandese)

De ervaring

Mostra

L'esperienza Mostra

 Het klaslokaal: l'aula (Olandese)

Het klaslokaal

Mostra

L'aula Mostra

 De basisschool: La scuola elementare (Olandese)

De basisschool

Mostra

La scuola elementare Mostra

 Kennen (conoscere) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Kennen

Mostra

Conoscere Mostra

 Les geven: Fare lezioni (Olandese)

Les geven

Mostra

Fare lezioni Mostra

Esercizi

Questi esercizi possono essere fatti insieme durante le lezioni di conversazione o come compiti a casa.

Esercizio 1: Tradurre e usare in una frase

Istruzione: Scegli una parola, traducila e usala in una frase o dialogo.

1

De kindertijd


L'infanzia

2

Goede cijfers halen


Ottenere buoni voti

3

De nostalgie


La nostalgia

4

Het geheugen


La memoria

5

De ervaring


L'esperienza

Oefening 2: Esercizio di conversazione

Instructie:

  1. Descrivi il percorso di istruzione di Eva. (Descrivi il percorso di studi di Eva.)
  2. Descrivi dove hai studiato al liceo. (Descrivi dove hai studiato al liceo.)
  3. Parla di cosa hai studiato a scuola. (Parla di quello che hai studiato a scuola.)

Linee guida per l'insegnamento +/- 10 minuti

Esempi di frasi:

De eerste jaren zat Eva op de basisschool.

Per i primi anni Eva era nella scuola primaria.

Toen zat ze op de middelbare school. Ze was altijd een hardwerkende leerling met goede cijfers.

Poi era alle superiori. Era sempre una studentessa diligente con buoni voti.

Ze maakte de middelbare school af toen ze 18 jaar oud was.

Ha terminato il liceo a 18 anni.

Ik ging naar de universiteit en studeerde rechten.

Sono andato all'università e ho studiato giurisprudenza.

Ik heb de middelbare school afgerond toen ik 18 jaar oud was.

Ho finito il liceo quando avevo 18 anni.

Nu werk ik op een school en geef ik les.

Ora lavoro in una scuola e insegno.

...

Esercizio 3: Carte di dialogo

Istruzione: Seleziona una situazione e pratica la conversazione con il tuo insegnante o con i compagni di classe.

Esercizio 4: Scelta multipla

Istruzione: Scegli la soluzione corretta

1. Toen ik klein _____, ging ik elke dag naar de basisschool.

(Quando ero _____ piccolo, andavo ogni giorno alla scuola elementare.)

2. Op de middelbare school _____ ik veel interessante projecten.

(Alle scuole superiori _____ molti progetti interessanti.)

3. We _____ goede herinneringen aan onze juf die les gaf in het klaslokaal.

(Noi _____ bei ricordi della nostra insegnante che teneva le lezioni in aula.)

4. Ik _____ me het geluid van de bel nog goed herinneren.

(Io _____ ancora bene il suono della campanella.)

Esercizio 5: Il mio tempo a scuola

Istruzione:

Toen ik nog op de basisschool (Zijn - Onvoltooid verleden tijd) , herinnerde ik me veel mooie momenten. We (Hebben - Onvoltooid verleden tijd) een grote klas en de leraar (Doen - Onvoltooid verleden tijd) altijd zijn best om het leuk én leerzaam te maken. Mijn vrienden en ik (Zijn - Onvoltooid verleden tijd) vaak samen tijdens de pauze en wij (Kennen - Onvoltooid verleden tijd) elkaar goed. Soms (Vliegen - Onvoltooid verleden tijd) de dagen voorbij en ik (Denken - Onvoltooid verleden tijd) vaak terug aan die fijne tijd. Later, toen ik naar de middelbare school (Gaan - Onvoltooid verleden tijd) , (Staan - Onvoltooid verleden tijd) ik voor nieuwe uitdagingen, maar ik (Kunnen - Onvoltooid verleden tijd) vertrouwen op mijn herinneringen om het makkelijker te maken.


Quando ero ancora alle elementari, ricordo tanti bei momenti. Avevamo una classe grande e l'insegnante dava sempre il massimo per rendere tutto divertente e istruttivo. I miei amici ed io stavamo spesso insieme durante la pausa e ci conoscevamo bene. A volte i giorni volavano via e spesso pensavo a quel periodo piacevole. Più tardi, quando andai alle medie, affrontai nuove sfide, ma potevo fare affidamento sui miei ricordi per rendere tutto più facile.

Tabelle dei verbi

Zijn - Essere

Onvoltooid verleden tijd

  • ik was
  • jij was
  • hij/zij/het was
  • wij waren
  • jullie waren
  • zij waren

Hebben - Avere

Onvoltooid verleden tijd

  • ik had
  • jij had
  • hij/zij/het had
  • wij hadden
  • jullie hadden
  • zij hadden

Doen - Fare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed
  • jij deed
  • hij/zij/het deed
  • wij deden
  • jullie deden
  • zij deden

Kennen - Conoscere

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kende
  • jij kende
  • hij/zij/het kende
  • wij kenden
  • jullie kenden
  • zij kenden

Vliegen - Volare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vloog
  • jij vloog
  • hij/zij/het vloog
  • wij vlogen
  • jullie vlogen
  • zij vlogen

Denken - Pensare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dacht
  • jij dacht
  • hij/zij/het dacht
  • wij dachten
  • jullie dachten
  • zij dachten

Gaan - Andare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging
  • jij ging
  • hij/zij/het ging
  • wij gingen
  • jullie gingen
  • zij gingen

Staan - Stare

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stond
  • jij stond
  • hij/zij/het stond
  • wij stonden
  • jullie stonden
  • zij stonden

Kunnen - Potere

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kon
  • jij kon
  • hij/zij/het kon
  • wij konden
  • jullie konden
  • zij konden

Esercizio 6: Onvoltooid verleden tijd: onregelmatige werkwoorden

Istruzione: Inserisci la parola corretta.

Grammatica: Imperfetto: verbi irregolari

Mostra la traduzione Mostra le risposte

hadden, dacht, was, vroeg, gingen, zouden, deed

1. Zijn:
Ik ... altijd op tijd op school.
(Ero sempre puntuale a scuola.)
2. Hebben:
Wij ... veel huiswerk in de middelbare school.
(Avevamo molti compiti nelle scuole superiori.)
3. Doen:
Ze ... altijd haar best om goede cijfers te halen.
(Faceva sempre del suo meglio per ottenere buoni voti.)
4. Gaan:
We ... samen naar de basisschool.
(Andavamo insieme alla scuola elementare.)
5. Denken:
Ik ... aan mijn kindertijd.
(Pensavo alla mia infanzia.)
6. Zijn:
Ik ... vaak te laat in het klaslokaal.
(Spesso arrivavo in ritardo in classe.)
7. Vragen:
Ik ... hoe ik me kon inschrijven voor de middelbare school.
(Ho chiesto come potevo iscrivermi alla scuola media.)
8. Zullen:
Ze ... meer interessante lessen geven dit jaar.
(Avrebbero dato lezioni più interessanti quest'anno.)

Grammatica

Non è la cosa più entusiasmante, lo ammettiamo, ma è assolutamente essenziale (e promettiamo che ne varrà la pena)!

Tabelle di coniugazione dei verbi per questa lezione

Zijn essere

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Olandese Italiano
(ik) was io ero
(jij) was / wa(e)r tu eri
(hij/zij/het) was lui/lei/esso era
(wij) waren noi eravamo
(jullie) waren voi eravate
(zij) waren loro erano

Esercizi ed esempio

Kennen conoscere

Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Olandese Italiano
(ik) kende io conoscevo
(jij) kende/kendde tu conoscevi
(hij/zij/het) kende lui/lei/esso conosceva
(wij) kenden noi conoscevamo
(jullie) kenden voi conoscevate
(zij) kenden loro conoscevano

Esercizi ed esempio

Non vedi progressi quando studi da solo? Studia questo materiale con un insegnante certificato!

Vuoi esercitarti in olandese oggi? È possibile! Contatta uno dei nostri insegnanti oggi stesso.

Iscriviti ora!

Il passato semplice irregolare in olandese

In questa lezione imparerai a riconoscere e usare il onvoltooid verleden tijd, ovvero il passato semplice, focalizzandoti sui verbi irregolari più comuni. Questi verbi non seguono schemi fissi nella coniugazione e richiedono attenzione per essere utilizzati correttamente.

Contenuti principali della lezione

  • Conversazioni sul sistema scolastico olandese e sul confronto con altri paesi.
  • Racconti personali e ricordi legati al tempo trascorso a scuola.
  • Confronti tra sistemi educativi e abitudini scolastiche.
  • Esercizi interattivi sul completamento di frasi con la forma corretta dei verbi irregolari al passato.
  • Brevi racconti da completare per esercitare la comprensione e la produzione con i verbi irregolari.

Verbi irregolari chiave da conoscere

Ecco alcuni verbi irregolari coniugati al passato semplice che troverai nella lezione e che sono essenziali:

  • Zijn (essere): ik was, jij was, hij/zij/het was, wij waren, jullie waren, zij waren
  • Hebben (avere): ik had, jij had, hij/zij/het had, wij hadden, jullie hadden, zij hadden
  • Doen (fare): ik deed, jij deed, hij/zij/het deed, wij deden, jullie deden, zij deden
  • Kennen (conoscere): ik kende, jij kende, hij/zij/het kende, wij kenden, jullie kenden, zij kenden
  • Vliegen (volare): ik vloog, jij vloog, hij/zij/het vloog, wij vlogen, jullie vlogen, zij vlogen
  • Denken (pensare): ik dacht, jij dacht, hij/zij/het dacht, wij dachten, jullie dachten, zij dachten
  • Gaan (andare): ik ging, jij ging, hij/zij/het ging, wij gingen, jullie gingen, zij gingen
  • Staan (stare/essere in piedi): ik stond, jij stond, hij/zij/het stond, wij stonden, jullie stonden, zij stonden
  • Kunnen (potere): ik kon, jij kon, hij/zij/het kon, wij konden, jullie konden, zij konden

Particolarità della lingua olandese rispetto all'italiano

L'olandese usa spesso il passato semplice per parlare di azioni concluse nel passato, simile all'italiano. Tuttavia, in olandese si distingue in modo importante tra verbi regolari e irregolari nel passato, e alcuni verbi cambiano radicalmente la loro forma. Ad esempio, il verbo zijn (essere) diventa was o waren secondo il numero, mentre in italiano è sempre sono stato o siamo stati.

Alcune espressioni utili da ricordare e confrontare:

  • Ik was = Io ero / Io sono stato
  • Ik had = Io avevo / Io ho avuto
  • Ik deed = Io facevo / Io ho fatto
  • Ik ging = Io andavo / Io sono andato

Queste forme sono fondamentali nella narrazione e nei racconti di esperienze passate, come quelle legate alla scuola.

Questa lezione ti fornirà gli strumenti per parlare con scioltezza del tuo passato scolastico, usando correttamente i verbi irregolari al passato semplice e confrontando sistematicamente abitudini e ricordi con interlocutori di lingua olandese.

Queste lezioni non sarebbero possibili senza i nostri straordinari partner🙏