Leer het gebruik van de Italiaanse uitdrukkingen "finire di", "cominciare a" en "tornare a" om acties te beschrijven die juist zijn voltooid, begonnen of hervat, zoals in "ho finito di mangiare", "Luca ha cominciato a cucinare" en "Maria è tornata a studiare".
- "Finire di" + infinitief geeft voltooide handelingen aan.
- "Cominciare a" + infinitief van begonnen handelingen.
- Tornare a + infinito geeft een herhaalde of opnieuw beginnende handeling aan.
| Espressione | Esempio |
|---|---|
| Finire di + infinito | Ho finito di mangiare. |
| Cominciare a + infinito | Luca ha cominciato a cucinare. |
| Tornare a + infinito | Maria è tornata a studiare. |
Oefening 1: Uso di "finire di", "cominciare a", "tornare a"
Instructie: Vul het juiste woord in.
finito di, cominciato a, tornato a, tornata a
1.
Azione iniziata:
Il ragazzo ha ... mangiare la pizza calda.
(De jongen is begonnen met het eten van de warme pizza.)
2.
Azione conclusa:
Ho ... scrivere l'ordine per la cena.
(Ik ben klaar met het schrijven van de bestelling voor het diner.)
3.
Azione ricominciata:
Dopo una pausa, sono ... cucinare.
(Na een pauze ben ik weer begonnen met koken.)
4.
Azione conclusa:
Ho ... preparare la cena da asporto.
(Ik ben klaar met het klaarmaken van het afhaalmaaltijd.)
5.
Azione iniziata:
Hanno ... preparare il cibo cinese.
(Ze zijn begonnen Chinees eten klaar te maken.)
6.
Azione conclusa:
Ho ... parlare con il cameriere.
(Ik ben klaar met praten met de ober.)
7.
Azione conclusa:
Abbiamo ... assaggiare le patatine fritte.
(We zijn klaar met het proeven van de frietjes.)
8.
Azione ricominciata:
La famiglia è ... prendere il cibo d'asporto.
(Het gezin is terug om afhaalmaaltijden te halen.)
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste zin uit de drie opties die correct de uitdrukkingen "klaar zijn met", "beginnen met" en "teruggaan naar" gebruiken. Let goed op veelvoorkomende fouten bij deze grammaticale structuren.
1.
Het bijwoord "nu" staat op een onnatuurlijke plaats. Beter: "Ik ben nu klaar met het voorbereiden van de bestelling."
Na "klaar zijn" gebruikt men de voorzetsel "met" gevolgd door de infinitief, niet "aan".
2.
Na "beginnen" is het noodzakelijk om het voorzetsel "met" gevolgd door de infinitief te gebruiken.
Na "beginnen" gebruikt men "met" plus de infinitief, niet "aan".
3.
Het juiste voorzetsel is "naar", niet "van" na "teruggaan".
Na "teruggaan" ontbreekt het voorzetsel "naar" voor de infinitief.
4.
Na "klaar zijn" gebruikt men altijd het voorzetsel "met", niet "aan".
Na "klaar zijn" ontbreekt het voorzetsel "met" voor de infinitief.
