A2.26: (Duurzaam) vervoer

trasporto sostenibile

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Esercizio 1: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Hoe ben je naar je werk gekomen? (Hoe ben je naar je werk gekomen?)
  2. Heeft jouw stad veel fietspaden? (Heeft jouw stad veel fietspaden?)
  3. Gebruikte u vaak het openbaar vervoer? (Heb je vaak het openbaar vervoer gebruikt?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Uso la bicicletta per andare al lavoro, ma per fare la spesa uso l'auto.

Ik gebruik de fiets om naar mijn werk te gaan, maar om boodschappen te doen gebruik ik een auto.

Vado ovunque in macchina perché i mezzi pubblici impiegano troppo tempo.

Ik ga overal met de auto naartoe omdat het openbaar vervoer te lang duurt.

Prendo la bici perché ci sono molte piste ciclabili nella mia città.

Ik neem de fiets omdat er veel fietspaden in mijn stad zijn.

Prendo sempre la metropolitana. È il modo più veloce per me.

Ik neem altijd de metro. Het is de snelste manier voor mij.

Penso che le auto elettriche siano molto buone perché sono sostenibili.

Ik vind elektrische auto's erg goed omdat ze duurzaam zijn.

Non ho un'auto elettrica perché sono molto costose.

Ik heb geen elektrische auto omdat ze erg duur zijn.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ogni mattina, io ___ l'autobus per andare al lavoro.

(Elke ochtend ___ ik de bus naar mijn werk.)

2. Tu spesso ___ la bicicletta per muoverti in città.

(Jij ___ vaak de fiets om je te verplaatsen in de stad.)

3. Noi ___ l'auto solo quando è necessario, per ridurre l'inquinamento.

(Wij ___ de auto alleen als het nodig is, om vervuiling te verminderen.)

4. I miei amici mi ___ di provare il car sharing, è molto comodo.

(Mijn vrienden ___ me aan om carsharing te proberen, het is erg handig.)

Oefening 4: Duurzaam vervoer in het dagelijks leven

Instructie:

Ogni mattina, io (Prendere - Presente) l'autobus per andare al lavoro. Preferisco il mezzo pubblico perché così (Risparmiare - Presente) tempo e non (Dovere - Presente) cercare parcheggio. Ieri, però, Marco mi ha detto che lui (Usare - Presente) la bicicletta quando il tempo è bello. Lui (Pensare - Presente) che sia un modo più ecologico per spostarsi in città, e infatti anche io vorrei provarla presto.


Elke ochtend neem ik de bus om naar mijn werk te gaan. Ik geef de voorkeur aan het openbaar vervoer omdat ik zo tijd bespaar en geen parkeerplaats hoef te zoeken. Gisteren vertelde Marco me echter dat hij de fiets gebruik als het mooi weer is. Hij denkt dat het een milieuvriendelijkere manier is om in de stad te reizen, en eigenlijk zou ik het ook graag snel willen proberen.

Werkwoordschema's

Prendere - Nemen

Presente

  • io prendo
  • tu prendi
  • lui/lei prende
  • noi prendiamo
  • voi prendete
  • loro prendono

Risparmiare - Besparen

Presente

  • io risparmio
  • tu risparmi
  • lui/lei risparmia
  • noi risparmiamo
  • voi risparmiate
  • loro risparmiano

Dovere - Mogen

Presente

  • io devo
  • tu devi
  • lui/lei deve
  • noi dobbiamo
  • voi dovete
  • loro devono

Usare - Gebruiken

Presente

  • io uso
  • tu usi
  • lui/lei usa
  • noi usiamo
  • voi usate
  • loro usano

Pensare - Denken

Presente

  • io penso
  • tu pensi
  • lui/lei pensa
  • noi pensiamo
  • voi pensate
  • loro pensano

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏