Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Esercizio 1: Gespreksoefening
Istruzione:
- Hoe ben je naar je werk gekomen? (Hoe ben je naar je werk gekomen?)
- Heeft jouw stad veel fietspaden? (Heeft jouw stad veel fietspaden?)
- Gebruikte u vaak het openbaar vervoer? (Heb je vaak het openbaar vervoer gebruikt?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Uso la bicicletta per andare al lavoro, ma per fare la spesa uso l'auto. Ik gebruik de fiets om naar mijn werk te gaan, maar om boodschappen te doen gebruik ik een auto. |
Vado ovunque in macchina perché i mezzi pubblici impiegano troppo tempo. Ik ga overal met de auto naartoe omdat het openbaar vervoer te lang duurt. |
Prendo la bici perché ci sono molte piste ciclabili nella mia città. Ik neem de fiets omdat er veel fietspaden in mijn stad zijn. |
Prendo sempre la metropolitana. È il modo più veloce per me. Ik neem altijd de metro. Het is de snelste manier voor mij. |
Penso che le auto elettriche siano molto buone perché sono sostenibili. Ik vind elektrische auto's erg goed omdat ze duurzaam zijn. |
Non ho un'auto elettrica perché sono molto costose. Ik heb geen elektrische auto omdat ze erg duur zijn. |
... |
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ogni mattina, io ___ l'autobus per andare al lavoro.
(Elke ochtend ___ ik de bus naar mijn werk.)2. Tu spesso ___ la bicicletta per muoverti in città.
(Jij ___ vaak de fiets om je te verplaatsen in de stad.)3. Noi ___ l'auto solo quando è necessario, per ridurre l'inquinamento.
(Wij ___ de auto alleen als het nodig is, om vervuiling te verminderen.)4. I miei amici mi ___ di provare il car sharing, è molto comodo.
(Mijn vrienden ___ me aan om carsharing te proberen, het is erg handig.)Oefening 4: Duurzaam vervoer in het dagelijks leven
Instructie:
Werkwoordschema's
Prendere - Nemen
Presente
- io prendo
- tu prendi
- lui/lei prende
- noi prendiamo
- voi prendete
- loro prendono
Risparmiare - Besparen
Presente
- io risparmio
- tu risparmi
- lui/lei risparmia
- noi risparmiamo
- voi risparmiate
- loro risparmiano
Dovere - Mogen
Presente
- io devo
- tu devi
- lui/lei deve
- noi dobbiamo
- voi dovete
- loro devono
Usare - Gebruiken
Presente
- io uso
- tu usi
- lui/lei usa
- noi usiamo
- voi usate
- loro usano
Pensare - Denken
Presente
- io penso
- tu pensi
- lui/lei pensa
- noi pensiamo
- voi pensate
- loro pensano
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.