Un agriturismo è una casa in campagna dove si può dormire e mangiare del cibo locale. Spesso è una fattoria, con animali e prodotti naturali.
Een agritoerisme is een huis op het platteland waar je kunt slapen en lokaal eten kunt eten. Het is vaak een boerderij met dieren en natuurlijke producten.

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
la natura de natuur
gli agriturismi de agriturismo's
un uliveto een olijfgaard
la campagna het platteland
l'erba het gras
i contadini de boeren
i campi de velden
gli agricoltori de landbouwers

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Due amici decidono di trascorrere una vacanza in un agriturismo e parlano delle attività che vogliono fare.

Twee vrienden besluiten een vakantie door te brengen op een agrarisch vakantieadres en praten over de activiteiten die ze willen doen.
1. Giulio: Ho trovato un agriturismo dove possiamo andare. (Ik heb een agriturismo gevonden waar we naartoe kunnen gaan.)
2. Marta: Ah sì? Dove si trova? (Oh ja? Waar ligt het?)
3. Giulio: Si trova nelle colline della Toscana, in mezzo alla natura. (Het ligt in de heuvels van Toscane, midden in de natuur.)
4. Marta: Che bello! Spero che ci siano molti animali. (Wat mooi! Ik hoop dat er veel dieren zijn.)
5. Giulio: Per fortuna sì: è anche una fattoria, ci sono mucche, cavalli, maiali e pecore. (Gelukkig wel: het is ook een boerderij, er zijn koeien, paarden, varkens en schapen.)
6. Marta: Perfetto! E ha anche un ristorante? (Perfect! Heeft het ook een restaurant?)
7. Giulio: Sì, usano solo i loro prodotti locali: formaggi, salumi, vino... tutto tipico toscano. Li vendono anche. (Ja, ze gebruiken alleen hun eigen lokale producten: kazen, vleeswaren, wijn... allemaal typisch Toscaans. Ze verkopen die ook.)
8. Marta: Che buono! Hai visto se ci sono attività all’aria aperta? (Lekker! Heb je gezien of er buitenactiviteiten zijn?)
9. Giulio: Sì, ce ne sono molte. Vorrei fare un giro in bicicletta tra le colline. (Ja, er zijn er veel. Ik zou graag een fietstocht maken door de heuvels.)
10. Marta: Non avevo dubbi! Vuoi prenotare per giugno? (Daar twijfelde ik niet aan! Wil je voor juni reserveren?)
11. Giulio: Sì, mi sembra un’idea ottima. (Ja, dat lijkt me een prima idee.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Dove si trova l'agriturismo che ha trovato Giulio?

(Waar bevindt zich de agriturismo die Giulio heeft gevonden?)

2. Quali animali ci sono nell'agriturismo?

(Welke dieren zijn er op de agriturismo?)

3. Quali prodotti locali si usano nel ristorante dell'agriturismo?

(Welke lokale producten worden gebruikt in het restaurant van de agriturismo?)

4. Quale attività all’aria aperta vuole fare Giulio?

(Welke buitenactiviteit wil Giulio doen?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Quali animali si possono vedere tipicamente in un'azienda agricola toscana?
  2. Welke dieren kun je typisch zien op een Toscaanse boerderij?
  3. Come descriveresti il paesaggio delle colline toscane dove si trova l'agriturismo?
  4. Hoe zou je het landschap van de Toscaanse heuvels beschrijven waar de agriturismo ligt?
  5. Ti piacerebbe passare un weekend in campagna? Perché sì o perché no?
  6. Zou je graag een weekend op het platteland doorbrengen? Waarom wel of waarom niet?
  7. Quali prodotti locali italiani conosci e ti piacerebbe assaggiare in un agriturismo?
  8. Welke lokale Italiaanse producten ken je en zou je graag willen proeven in een agriturismo?