Die Reporter fragen Menschen in der deutschen Stadt "Bielefeld" nach ihrer Lieblingsjahreszeit.
De reporters vragen mensen in de Duitse stad "Bielefeld" naar hun favoriete jaargetijde.

Oefening 1: Video

Instructie: Bekijk de video en bespreek wat je begrijpt met je docent.

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Marlon und Tina reden über ihre Lieblingsjahreszeiten und haben sehr unterschiedliche Meinungen.

Marlon en Tina praten over hun favoriete jaargetijden en hebben heel verschillende meningen.
1. Marlon: Was ist deine Lieblingsjahreszeit? (Wat is jouw favoriete jaargetijde?)
2. Tina: Ich mag den Winter sehr. (Ik hou erg van de winter.)
3. Marlon: Warum magst du den Winter? In Deutschland gibt es doch oft keinen Schnee. (Waarom hou je van de winter? In Duitsland is er toch vaak geen sneeuw.)
4. Tina: Das macht nichts. Ich mag es, wenn es draußen kalt ist und drinnen warm und gemütlich. (Dat maakt niet uit. Ik vind het fijn als het buiten koud is en binnen warm en gezellig.)
5. Marlon: Das verstehe ich nicht. Dezember, Januar und Februar sind die schlimmsten Monate. (Dat begrijp ik niet. December, januari en februari zijn de ergste maanden.)
6. Tina: Was ist deine Lieblingsjahreszeit? (Wat is jouw favoriete jaargetijde?)
7. Marlon: Der Frühling. Mein Leben beginnt erst richtig im April. (De lente. Mijn leven begint pas echt in april.)
8. Tina: Mir ist der Frühling oft schon zu warm. (Voor mij is de lente vaak al te warm.)
9. Marlon: Ich denke, du magst den Winter nur, weil du im Januar Geburtstag hast. (Ik denk dat je van de winter alleen houdt omdat je in januari jarig bent.)
10. Tina: Nein! Schon im März freue ich mich auf den nächsten Winter. (Nee! Ik kijk al in maart uit naar de volgende winter.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.