Wie glaubt man, dass Geschmack funktioniert und wie funktioniert er wirklich...
Hoe denkt men dat smaak werkt en hoe werkt het echt...

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
sauer zuur
süß zoet
salzig zout
bitter bitter
die Geschmacksknospen de smaakpapillen
ein Geschmack een smaak

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Uwe und Hannah schauen zwei verschiedene Videos, wissen es aber nicht...

Uwe en Hannah kijken naar twee verschillende video's, maar dat weten ze niet...
1. Uwe: Hast du das Video über den Geschmack gesehen? (Heb je de video over de smaak gezien?)
2. Hannah: Nein, worum geht es? (Nee, waar gaat het over?)
3. Uwe: Man glaubt, verschiedene Stellen auf der Zunge sind für verschiedene Geschmäcker. (Men gelooft dat verschillende plaatsen op de tong verantwoordelijk zijn voor verschillende smaken.)
4. Hannah: Stimmt das nicht? (Klopt dat niet?)
5. Uwe: Nein, die Zunge hat viele Geschmacksknospen, sie sind nicht nach Geschmack sortiert. (Nee, de tong heeft veel smaakpapillen, ze zijn niet per smaak gesorteerd.)
6. Hannah: Also schmecke ich nicht nur salzig mit einem Teil meiner Zunge? (Dus proef ik niet alleen zout met een deel van mijn tong?)
7. Uwe: Nein, süß, sauer, bitter und salzig schmeckst du überall auf der Zunge. (Nee, zoet, zuur, bitter en zout proef je overal op de tong.)
8. Hannah: Das habe ich nicht gewusst. Danke! (Dat wist ik niet. Bedankt!)
9. Uwe: Gern geschehen. (Graag gedaan.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Worum geht es im Gespräch zwischen Uwe und Hannah?

(Waar gaat het gesprek tussen Uwe en Hannah over?)

2. Was sagt Uwe über die verschiedenen Geschmäcker auf der Zunge?

(Wat zegt Uwe over de verschillende smaken op de tong?)

3. Welche Geschmäcker kann man laut Uwe überall auf der Zunge schmecken?

(Welke smaken kun je volgens Uwe overal op de tong proeven?)

4. Wie reagiert Hannah auf die Information von Uwe?

(Hoe reageert Hannah op de informatie van Uwe?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Wie schmeckst du dein Essen normalerweise, mit der ganzen Zunge oder nur mit einem Teil?
  2. Hoe proef je normaal gesproken je eten, met je hele tong of alleen met een deel?
  3. Welche Geschmacksrichtungen magst du am liebsten und warum?
  4. Welke smaaksensaties vind je het lekkerst en waarom?
  5. Wie würdest du den Unterschied zwischen süß und salzig erklären?
  6. Hoe zou je het verschil tussen zoet en zout uitleggen?
  7. Findest du den Geschmackssinn wichtig? Warum oder warum nicht?
  8. Vind je de smaakzin belangrijk? Waarom wel of waarom niet?