In der deutschen Quizshow "Blamieren oder Kassieren" wird ein Mathetrick gezeigt. Mit dem Trick kann man schnell die Zahlen von eins bis 100 addieren
In de Duitse quizshow "Blamieren oder Kassieren" wordt een wiskundetruc getoond. Met de truc kun je snel de getallen van één tot honderd optellen.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
von van
bis tot
addieren optellen
eins één
hundert honderd
zwei twee
fünfzig vijftig
Handel auf dem Flohmarkt (Handel op de vlooienmarkt)
Heute sprechen wir über Flohmärkte. (Vandaag praten we over vlooienmarkten.)
Ein Flohmarkt ist ein Markt mit vielen Ständen. (Een vlooienmarkt is een markt met veel kraampjes.)
Hier kann man viele Sachen kaufen und verkaufen. (Hier kun je allerlei spullen kopen en verkopen.)
Auf dem Flohmarkt sind oft alte und gebrauchte Dinge. (Op de vlooienmarkt vind je vaak oude en tweedehands spullen.)
Manchmal findet man hier gute Preise. (Soms vind je er goede koopjes.)
Zum Beispiel kann man ein Buch für fünf Euro kaufen. (Bijvoorbeeld: je kunt een boek voor vijf euro kopen.)
Oder eine Lampe für zehn Euro. (Of een lamp voor tien euro.)
Es gibt auch Kleidung und Spielzeug. (Er is ook kleding en speelgoed.)
Viele Menschen gehen gerne auf den Flohmarkt. (Veel mensen gaan graag naar de vlooienmarkt.)
Man kann dort gut feilschen. (Je kunt daar goed afdingen.)
Feilschen heißt: Man bietet einen Preis und spricht mit dem Verkäufer. (Afdingen betekent: je doet een bod en spreekt met de verkoper.)
Wenn der Verkäufer den Preis mag, verkauft er die Sache. (Als de verkoper het bod accepteert, verkoopt hij het voorwerp.)
Flohmärkte sind oft am Wochenende. (Vlooienmarkten zijn vaak in het weekend.)
In der Stadt gibt es manchmal jeden Samstag einen Flohmarkt. (In de stad is er soms elke zaterdag een vlooienmarkt.)
Viele Leute stellen ihre Sachen auf einen Tisch oder auf eine Decke. (Veel mensen leggen hun spullen op een tafel of op een kleedje.)
Man sagt: "Ich habe einen Stand." (Je zegt: "Ik heb een kraam.")
Es ist interessant, weil man viele verschiedene Dinge findet. (Het is leuk omdat je veel verschillende dingen vindt.)
Manchmal kauft man etwas, das man lange sucht. (Soms koop je iets waar je al lang naar op zoek bent.)
Auf dem Flohmarkt kann man auch nette Leute treffen. (Op de vlooienmarkt kun je ook leuke mensen ontmoeten.)
Es macht Spaß, dort zu kaufen und zu verkaufen. (Het is leuk om daar te kopen en verkopen.)
Das ist Handel auf dem Flohmarkt. (Dat is handel op de vlooienmarkt.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Flohmärkte sind sehr bekannt in Deutschland und finden meistens Sonntags statt. Thomas will etwas von Claras Stand kaufen und fragt sie nach den Preisen...

Vlooienmarkten zijn erg bekend in Duitsland en vinden meestal op zondag plaats. Thomas wil iets van Clara's kraam kopen en vraagt haar naar de prijzen...
1. Thomas: Guten Morgen, wie viel kostet diese Hose? (Goedemorgen, hoeveel kost deze broek?)
2. Clara: Guten Morgen. Die Hose kostet elf Euro. (Goedemorgen. De broek kost elf euro.)
3. Thomas: Kannst du sie für sieben oder acht Euro verkaufen? (Kun je hem voor zeven of acht euro verkopen?)
4. Clara: Zehn Euro. Weniger nicht. (Tien euro. Niet minder.)
5. Thomas: Okay, dann nehme ich die Hose für zehn Euro. Wie viel kostet dieses T-Shirt? (Oké, dan neem ik de broek voor tien euro. Hoeveel kost dit T-shirt?)
6. Clara: Das T-Shirt kostet fünf Euro. (Het T-shirt kost vijf euro.)
7. Thomas: Können wir drei Euro machen? (Kunnen we drie euro maken?)
8. Clara: Vier Euro, bitte! (Vier euro, alsjeblieft!)
9. Thomas: Das ist in Ordnung. Wenn wir das addieren, sind es vierzehn Euro. (Dat is prima. Als we het optellen, is het veertien euro.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Wie viel kostet die Hose laut Clara am Anfang?

(Hoeveel kost de broek volgens Clara aan het begin?)

2. Welchen Preis bietet Thomas für die Hose an?

(Welke prijs biedt Thomas voor de broek aan?)

3. Wie viel kostet das T-Shirt laut Clara?

(Hoeveel kost het T-shirt volgens Clara?)

4. Wie viel Euro bezahlt Thomas insgesamt für die Hose und das T-Shirt?

(Hoeveel euro betaalt Thomas in totaal voor de broek en het T-shirt?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. Wie viel möchtest du normalerweise für Kleidung bezahlen?
  2. Hoeveel wil je normaal gesproken betalen voor kleding?
  3. Kannst du erklären, wie man auf dem Flohmarkt beim Einkaufen verhandelt?
  4. Kun je uitleggen hoe je koopt op de rommelmarkt door te onderhandelen?
  5. Was ist dein Lieblingskleidungsstück und wie viel hast du dafür bezahlt?
  6. Wat is je favoriete kledingstuk en hoeveel heb je ervoor betaald?
  7. Welche Zahlen benutzt du oft beim Einkaufen, und warum sind sie wichtig?
  8. Welke cijfers gebruik je vaak bij het winkelen, en waarom zijn ze belangrijk?