Ein Interiordesigner zeigt wie man den Tisch richtig deckt, damit alles ordentlich und schön aussieht.
Een interieurontwerper laat zien hoe je de tafel correct dekt, zodat alles netjes en mooi eruitziet.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
Das Besteck Het bestek
Das Messer Het mes
Der Suppenlöffel De soeplepel
Die Gabel De vork
Der Dessertlöffel De dessertlepel
Das Weißweinglas Het glas voor witte wijn
Das Rotweinglas Het glas voor rode wijn
Das Wasserglas Het waterglas
Beim Tischdecken mit Besteck fängt man am besten von innen nach außen an. (Bij het dekken van de tafel met bestek begin je het beste van binnen naar buiten.)
Zuerst legt ihr das Messer rechts vom Teller. (Eerst leggen jullie het mes rechts van het bord.)
Das Messer liegt ungefähr einen Daumen breit von der Platzdecke entfernt. (Het mes ligt ongeveer een duimbreedte van de placemat vandaan.)
Dann kommt das kleinere Messer für die Vorspeise dazu. (Dan komt het kleinere mes voor het voorgerecht erbij.)
Außerdem legt ihr den Suppenlöffel neben die Messer. (Daarnaast leggen jullie de soeplepel naast de messen.)
Links vom Teller kommt die Gabel für den Hauptgang. (Links van het bord ligt de vork voor het hoofdgerecht.)
Danach legt ihr die Gabel für die Vorspeise. (Daarna leggen jullie de vork voor het voorgerecht.)
Der Löffel für das Dessert liegt oben auf dem Tisch. (De dessertlepel ligt bovenaan het bord.)
Man kann auch ein Weißweinglas oder ein Rotweinglas auf den Tisch stellen. (Je kunt ook een glas witte wijn of een glas rode wijn op tafel zetten.)
Zum Schluss stellt ihr das Wasserglas hin. (Tot slot zetten jullie het waterglas neer.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Fabian und Sabina empfangen Gäste zum Abendessen und sind gerade dabei den Tisch zu decken.

Fabian en Sabina ontvangen gasten voor het avondeten en zijn net de tafel aan het dekken.
1. Fabian: Hilfst du mir, den Tisch zu decken? (Help je me de tafel te dekken?)
2. Sabrina: Klar, wie viele Gäste kommen noch mal? (Natuurlijk, hoeveel gasten komen er ook alweer?)
3. Fabian: Mit uns beiden sind wir zwölf. Kannst du noch zwei Stühle holen? Hier sind nur zehn. (Met ons tweeën zijn we met z'n tienen. Kun je nog twee stoelen halen? Hier zijn er maar tien.)
4. Sabrina: Mach ich sofort. Aber haben wir genug Gläser? (Doe ik meteen. Maar hebben we genoeg glazen?)
5. Fabian: Gläser sind bestimmt kein Problem. Ich weiß nicht, ob wir genug Löffel haben. (Glazen zijn vast geen probleem. Ik weet niet of we genoeg lepels hebben.)
6. Sabrina: Ich fange an, den Tisch zu decken. Dann sehen wir, was fehlt. (Ik begin met het dekken van de tafel. Dan zien we wat er ontbreekt.)
7. Fabian: Okay: Löffel, Gläser und Gabeln haben wir genug. Aber Messer gibt es zu wenig. (Oké: lepels, glazen en vorken hebben we genoeg. Maar messen zijn er te weinig.)
8. Sabrina: Ich kann bei den Nachbarn fragen, ob sie Messer haben. (Ik kan bij de buren vragen of zij messen hebben.)
9. Fabian: Das ist super. (Dat is top.)
10. Sabrina: Kannst du bitte darauf achten, dass die Gabeln links und die Löffel rechts vom Teller liegen? (Kun je erop letten dat de vorken links en de lepels rechts van het bord liggen?)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Wie viele Gäste sind laut Fabian zum Abendessen eingeladen?

(Hoeveel gasten zijn er volgens Fabian uitgenodigd voor het avondeten?)

2. Was fehlt laut Fabian beim Tischdecken?

(Wat ontbreekt er volgens Fabian bij het dekken van de tafel?)

3. Wo sollen die Gabeln laut Sabrina beim Tischdecken liegen?

(Waar moeten de vorken volgens Sabrina liggen bij het dekken van de tafel?)

4. Was macht Sabrina, wenn Messer fehlen?

(Wat doet Sabrina als er messen ontbreken?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. Haben Sie schon einmal für viele Gäste zu Hause oder bei der Arbeit ein Abendessen organisiert? Wie haben Sie den Tisch gedeckt?
  2. Hebt u ooit een diner georganiseerd voor veel gasten, thuis of op het werk? Hoe hebt u de tafel gedekt?
  3. Welche Erfahrungen haben Sie mit dem Servieren von Essen und Geschirr bei offiziellen Veranstaltungen oder im Beruf?
  4. Welke ervaringen hebt u met het serveren van eten en servies bij officiële evenementen of in uw werk?
  5. Wie prüfen Sie normalerweise, ob Sie genug Besteck und Gläser für Gäste haben? Haben Sie eine Methode dafür?
  6. Hoe controleert u normaal gesproken of u genoeg bestek en glazen voor de gasten hebt? Heeft u daarvoor een methode?
  7. Warum ist es wichtig, das Besteck am Tisch richtig und nach bestimmten Regeln zu legen? Erzählen Sie von einer Situation, in der Ihnen die richtige Anordnung geholfen hat.
  8. Waarom is het belangrijk om het bestek correct en volgens bepaalde regels op tafel te leggen? Vertel over een situatie waarin de juiste indeling u heeft geholpen.