Schönheit ist individuell. Jeder Mensch empfindet andere Merkmale als schön, doch auf manche Dinge kann man sich einigen...
Schoonheid is individueel. Iedereen vindt andere eigenschappen mooi, maar over sommige dingen kunnen we het eens zijn...

Oefening 1: Woordbingo

Instructie: 1. Luister minimaal twee keer naar de video en geef de woorden aan die je hoort. 2. Gebruik de woorden om een gesprek te vormen met je docent (schrijf je gesprek op). 3. Memoriseer de woorden met de woordentrainer.

Woord Vertaling
schön mooi
kurze Haare kort haar
lange Haare lang haar
Locken krullen
Muskeln spieren
schlank slank

Oefening 2: Dialoog

Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.

Timo will Laura etwas über Tim erzählen, doch die beiden sind sich uneinig, ob sie die selbe Person meinen.

Timo zal Laura iets over Tim vertellen, maar ze zijn het er niet over eens of ze het over dezelfde persoon hebben.
1. Timo: Kennst du Tim? (Ken je Tim?)
2. Laura: Meinst du Tim mit den blonden Haaren und der Brille? (Bedoel je Tim met het blonde haar en de bril?)
3. Timo: Er trägt eine Brille, aber seine Haare sind braun. (Hij draagt een bril, maar zijn haar is bruin.)
4. Laura: Braune Haare? Meinst du den großen Tim, der auch Basketball spielt? (Bruin haar? Bedoel je de grote Tim die ook basketbal speelt?)
5. Timo: Nein, er ist nicht groß. Er ist eher klein. (Nee, hij is niet groot. Hij is eerder klein.)
6. Laura: Also, er ist klein, hat braune Haare und trägt eine Brille. Hat er einen Bart? (Dus, hij is klein, heeft bruin haar en draagt een bril. Heeft hij een baard?)
7. Timo: Nein, er hat keinen Bart. Besser kann ich ihn nicht beschreiben. (Nee, hij heeft geen baard. Beter kan ik hem niet beschrijven.)
8. Laura: Okay, vielleicht kenne ich ihn nicht. (Oké, misschien ken ik hem niet.)
9. Timo: Das kann sein. (Dat kan.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Welche Haarfarbe hat Tim?

(Welke haarkleur heeft Tim?)

2. Trägt Tim eine Brille?

(Draagt Tim een bril?)

3. Ist Tim groß?

(Is Tim lang?)

4. Hat Tim einen Bart?

(Heeft Tim een baard?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Wie würdest du jemanden mit braunen Haaren und einer Brille beschreiben?
  2. Hoe zou je iemand met bruin haar en een bril beschrijven?
  3. Findest du es wichtig, eine Person genau zu beschreiben, wenn du sie suchst? Warum?
  4. Vind je het belangrijk om een persoon precies te beschrijven als je die zoekt? Waarom?
  5. Kannst du eine Person aus deiner Familie beschreiben, die klein ist und keinen Bart hat?
  6. Kun je een persoon uit je familie beschrijven die klein is en geen baard heeft?
  7. Was ist dir bei der Beschreibung von jemandem am wichtigsten: Haarfarbe, Größe oder andere Merkmale? Warum?
  8. Wat is voor jou het belangrijkst bij het beschrijven van iemand: haarkleur, lengte of andere kenmerken? Waarom?