Was ist der Unterschied zwischen einer Grippe und einer Erkältung? Das Video zeigt die Unterschiede und die Gemeinsamkeiten...
Wat is het verschil tussen griep en verkoudheid? De video laat de verschillen en de overeenkomsten zien...
Oefening 1: Video
Instructie: Bekijk de video en bespreek wat je begrijpt met je docent.
Oefening 2: Dialoog
Instructie: 1. Lees de dialoog in tweetallen. 2. Memoriseer de zinnen door de vertaling af te dekken. 3. Dek de regels van één spreker af, geef alternatieve antwoorden met je leraar en schrijf ze op.
Pascal will von seiner Hausärztin wissen, ob er eine Erkältung oder eine Grippe hat...
Pascal wil van zijn huisarts weten of hij verkouden is of griep heeft...
1. | Pascal: | Guten Morgen. | (Goedemorgen.) |
2. | Ärztin: | Guten Morgen, wie geht es dir? Warum bist du bei mir? | (Goedemorgen, hoe gaat het met je? Waarom ben je bij mij?) |
3. | Pascal: | Ich habe starken Schnupfen und mir tut alles weh. | (Ik heb zware verkoudheid en alles doet pijn.) |
4. | Ärztin: | Wo hast du Schmerzen? | (Waar heb je pijn?) |
5. | Pascal: | Ich habe Kopfschmerzen und fühle mich sehr müde. | (Ik heb hoofdpijn en voel me erg moe.) |
6. | Ärztin: | Okay, du hast vielleicht eine Erkältung oder eine Grippe. Seit wann fühlst du dich so? | (Oké, je hebt misschien een verkoudheid of griep. Sinds wanneer voel je je zo?) |
7. | Pascal: | Seit vier Tagen habe ich leichte Halsschmerzen und Kopfschmerzen. Seit gestern Abend sind die Schmerzen viel schlimmer. | (Sinds vier dagen heb ik lichte keelpijn en hoofdpijn. Sinds gisteravond zijn de pijn veel erger.) |
8. | Ärztin: | Dann hast du bestimmt keine Grippe. Das ist eine Erkältung. | (Dan heb je vast geen griep. Dat is een verkoudheid.) |
9. | Pascal: | Und was soll ich jetzt machen? | (En wat moet ik nu doen?) |
10. | Ärztin: | Das Gleiche wie bei der Grippe: viel trinken, viel schlafen und warten, bis es besser wird. | (Hetzelfde als bij de griep: veel drinken, veel slapen en wachten tot het beter wordt.) |
Oefening 3: Vragen over de tekst
Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.
Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken
Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.