Simon zeigt uns wie er einkauft, um gesund und fit zu bleiben.
Simon laat ons zien hoe hij winkelt om gezond en fit te blijven.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
Die Gemüseabteilung De groenteafdeling
Vitamine und Ballaststoffe Vitaminen en vezels
Obst und Gemüse Fruit en groenten
Brokkoli-Blumenkohl-Mix Broccoli-bloemkoolmix
Spargel Asperges
Beeren Bessen
Bananen Bananen
Wenn ich fitter werden will, mache ich meinen Einkauf so: (Als ik fitter wil worden, doe ik mijn boodschappen zo:)
Wir fangen in der Gemüseabteilung an. Ich nehme grünes Gemüse, weil es viele Vitamine und Ballaststoffe hat. (We beginnen bij de groenteafdeling. Ik pak groene groenten omdat ze veel vitamines en vezels bevatten.)
Ich esse jeden Tag 500 Gramm Obst und Gemüse. (Ik eet elke dag 500 gram fruit en groente.)
Ich nehme heute Brokkoli und Blumenkohl mit. (Vandaag neem ik broccoli en bloemkool mee.)
Spargel kaufe ich auch. (Asperges koop ik ook.)
Dann kaufe ich Beeren. Sie haben wenig Kalorien und machen satt. (Dan koop ik bessen. Ze bevatten weinig calorieën en verzadigen goed.)
Bananen nehme ich auch. Die esse ich vor dem Training. (Bananen neem ik ook. Die eet ik voor de training.)
Jetzt kommen die Kohlenhydrate: (Nu komen de koolhydraten:)
Ich kaufe Vollkorntoast, Reis und Nudeln. (Ik koop volkoren toast, rijst en pasta.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Thorsten und Annika sind im Supermarkt mit ihrer Einkaufsliste und versuchen durch klare Arbeitsteilung so effizient wie möglich alles zu bekommen.

Thorsten en Annika zijn in de supermarkt met hun boodschappenlijst en proberen door duidelijke taakverdeling zo efficiënt mogelijk alles te krijgen.
1. Thorsten: Womit fangen wir an? (Waar beginnen we mee?)
2. Annika: Lass uns in der Gemüseabteilung anfangen. Ich nehme Paprika, Spargel und Tomaten. (Laten we beginnen bij de groenteafdeling. Ik neem paprika, asperges en tomaten.)
3. Thorsten: Ich hole derweil das Obst: Äpfel, Bananen und Himbeeren. Willst du noch etwas anderes? (Ik haal ondertussen fruit: appels, bananen en frambozen. Wil je nog iets anders?)
4. Annika: Kannst du nachsehen, ob es schon Erdbeeren gibt? Die habe ich lange nicht mehr gegessen. (Kun je even kijken of er al aardbeien zijn? Die heb ik al lang niet gegeten.)
5. Thorsten: Erdbeeren gibt es noch nicht. Die gibt es erst ab nächstem Monat. (Er zijn nog geen aardbeien. Die zijn er pas vanaf volgende maand.)
6. Annika: Schade. Was steht noch auf der Einkaufsliste? (Jammer. Wat staat er nog op de boodschappenlijst?)
7. Thorsten: Nicht viel mehr: Nudeln, Reis und Klopapier. (Niet veel meer: pasta, rijst en wc-papier.)
8. Annika: Kannst du Reis und Nudeln holen? Ich suche dann das Klopapier und gehe schon zur Kasse. (Kun je rijst en pasta halen? Ik zoek dan het wc-papier en ga alvast naar de kassa.)
9. Thorsten: Perfekt! (Perfect!)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Welches Gemüse kaufen Annika und Thorsten am Anfang ihres Einkaufs?

(Welke groenten kopen Annika en Thorsten aan het begin van hun boodschappen?)

2. Warum können Annika und Thorsten keine Erdbeeren kaufen?

(Waarom kunnen Annika en Thorsten geen aardbeien kopen?)

3. Was steht laut der Einkaufsliste, die Thorsten nennt, noch darauf?

(Wat staat er volgens de boodschappenlijst die Thorsten noemt nog op?)

4. Wie teilen Annika und Thorsten ihre Aufgaben beim Einkaufen auf?

(Hoe verdelen Annika en Thorsten hun taken tijdens het winkelen?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. Wie planst du normalerweise deinen Wocheneinkauf und welche Lebensmittel kaufst du am häufigsten?
  2. Hoe plan je meestal je wekelijkse boodschappen en welke producten koop je het vaakst?
  3. Beschreibe eine Situation, in der du im Supermarkt nach bestimmten Lebensmitteln gefragt wurdest oder selbst etwas gesucht hast.
  4. Vertel over een situatie waarin iemand je in de supermarkt naar bepaalde producten vroeg of jij zelf iets zocht.
  5. Wie wichtig ist dir gesunde Ernährung im Alltag und wie beeinflusst das deine Einkäufe?
  6. Hoe belangrijk is gezonde voeding voor jou in het dagelijks leven en hoe beïnvloedt dat wat je koopt?
  7. Wenn du beruflich viel zu tun hast, wie organisierst du dann deine Einkäufe, damit sie schnell und stressfrei sind?
  8. Als je het druk hebt met je werk, hoe zorg je er dan voor dat je boodschappen snel en zonder stress klaar zijn?