Exercice 1: Vidéo
Instruction: Regardez la vidéo et discutez de ce que vous comprenez avec votre professeur.
Exercice 2: Dialogue
Instruction: 1. Lisez le dialogue par deux. 2. Mémorisez les phrases en couvrant la traduction. 3. Couvrez les répliques d'un interlocuteur, donnez des réponses alternatives avec votre professeur, et écrivez-les.
De Afsluitdijk is 32 kilometer lang. Veel mensen fietsen daar. Het is mooi, maar ook koud en winderig!
1. | Alex: | Zullen we dit weekend over de Afsluitdijk fietsen? | (Allons-nous faire du vélo ce week-end sur l'Afsluitdijk ?) |
2. | Eva: | Ik wil liever wandelen op de Vaalserberg. | (Je préfère marcher sur le Vaalserberg.) |
3. | Alex: | Fietsen over de dijk is lang maar makkelijk. | (Faire du vélo sur la digue est long mais facile.) |
4. | Eva: | Wandelen kan best vermoeiend zijn. | (La marche peut être assez fatigante.) |
5. | Alex: | Op de Vaalserberg lopen we naar het hoogste punt van Nederland. | (Sur le Vaalserberg, nous marchons jusqu'au point le plus haut des Pays-Bas.) |
6. | Eva: | Daar heb je een prachtig uitzicht. | (Là, tu as une vue magnifique.) |
7. | Alex: | Bij de Afsluitdijk zie je onderweg het IJsselmeer en de Waddenzee, dat is mooi. | (Sur l'Afsluitdijk, tu vois en chemin l'IJsselmeer et la mer des Wadden, c'est beau.) |
8. | Eva: | In Limburg wandelen we door het bos en langs een waterval. Dat is heel groen! | (Au Limbourg, nous marchons à travers la forêt et le long d'une cascade. C'est très vert !) |
9. | Alex: | Fietsen gaat sneller dan wandelen, dat is handig. | (Faire du vélo va plus vite que marcher, c'est pratique.) |
10. | Eva: | Maar wandelen is rustiger, en ik draag graag mijn wandelschoenen. | (Mais marcher est plus calme, et j'aime porter mes chaussures de marche.) |
11. | Alex: | Van een brug af fietsen is ook leuk en rustig! | (Descendre d'un pont à vélo est aussi amusant et calme !) |
12. | Eva: | Maar in het noorden hebben ze geen Limburge vlaai, daar heb ik echt zin in! | (Mais dans le nord, ils n'ont pas de Limburge vlaai, j'en ai vraiment envie !) |
13. | Alex: | Laten we eerst fietsen en volgende week wandelen? | (D'abord faire du vélo et puis marcher la semaine prochaine ?) |
14. | Eva: | Nee, eerst wandelen, dan fietsen! | (Non, d'abord marcher, puis faire du vélo !) |
15. | Alex: | Nou ja, dat wist ik al toen we trouwden. Dus wandelen wordt het. | (Eh bien, je le savais déjà quand nous nous sommes mariés. Donc ce sera la marche.) |
Exercice 3: Questions sur le texte
Instruction: Lisez le texte ci-dessus et choisissez la bonne réponse.
1. Wat wil Alex dit weekend doen?
(Que veut faire Alex ce week-end ?)2. Waarom wil Eva liever naar de Vaalserberg?
(Pourquoi Eva préfère-t-elle le mont Vaalserberg ?)3. Wat zegt Alex over het fietsen over de Afsluitdijk?
(Que dit Alex à propos du vélo sur l'Afsluitdijk ?)4. Wat besluiten Alex en Eva uiteindelijk te doen?
(Qu'est-ce qu'Alex et Eva décident finalement de faire ?)Exercice 4: Questions pour commencer la conversation
Instruction: Discutez des questions suivantes avec votre professeur en utilisant le vocabulaire de cette leçon, et notez vos réponses.
- Wat vind je leuker: fietsen in een natuurgebied of wandelen in een bos? Waarom?
- Noem een mooi natuurgebied in Nederland waar je graag zou willen wandelen of fietsen.
- Wat zijn volgens jou de voordelen van wandelen in vergelijking met fietsen tijdens een weekendtocht?
- Beschrijf je ideale route voor een wandeling of fietstocht. Welke landschappen wil je graag zien?
Exercice 5: Pratique en contexte
Instruction: Bonus: ontdek het drielandenpunt Vaalserberg in Limburg.