Leren argumenteren, ontdek in deze video hoe jij de beste argumenten naar boven haalt tijdens onderhandeling.
Apprendre à argumenter, découvrez dans cette vidéo comment faire ressortir les meilleurs arguments lors d'une négociation.

Exercice 1: Compréhension orale

Instruction: Regarde la vidéo et reconnais le vocabulaire. Ensuite, réponds aux questions ci-dessous.

Mot Traduction
Debatteren Débattre
De argumenten Les arguments
Het debat Le débat
De tegenstander L'adversaire
Een argument weerleggen Réfuter un argument
Het oneens zijn Être en désaccord
De argumentatie L'argumentation
Overtuigen Convaincre
Argumenteren Argumenter
Bij een debat gaat het om goede argumenten. (Dans un débat, l'important, ce sont de bons arguments.)
Denk goed na over wat je wilt zeggen. (Réfléchis bien à ce que tu veux dire.)
Kies drie sterke argumenten en leg ze duidelijk uit. (Choisis trois arguments solides et explique-les clairement.)
Probeer argumenten te gebruiken die de ander niet verwacht. (Essaie d'utiliser des arguments auxquels l'autre ne s'attend pas.)
Tijdens het debat is het belangrijk goed te luisteren. (Pendant le débat, il est important d'écouter attentivement.)
Als je het niet eens bent, leg dan rustig uit waarom. (Si tu n'es pas d'accord, explique calmement pourquoi.)
Je kunt ook een argument weerleggen met een beter voorbeeld. (Tu peux aussi réfuter un argument en donnant un meilleur exemple.)
Gebruik korte en duidelijke zinnen tijdens het gesprek. (Utilise des phrases courtes et claires pendant l'échange.)
Zo begrijpt iedereen jouw mening beter. (Ainsi, tout le monde comprendra mieux ton point de vue.)
En vergeet niet: een goed debat is ook leuk! (Et n'oublie pas : un bon débat, c'est aussi amusant !)

Exercice 2: Dialogue

Instruction: Lisez le dialogue et répondez aux questions.

Een internationaal team, onder projectleider Hendrik, overlegt over een nieuw projectplan.

Une équipe internationale, sous la direction du chef de projet Hendrik, discute d'un nouveau plan de projet.
1. Hendrik : Ik wil morgen met het team over het projectplan praten. (Je veux parler demain avec l'équipe du plan de projet.)
2. Roos: Goed idee, maar bedenk eerst sterke argumenten voor jouw mening. (Bonne idée, mais réfléchis d'abord à des arguments solides pour ton avis.)
3. Hendrik : Ik heb mijn plan al uitgelegd. Mijn voorstel is goedkoper en flexibeler, dat zal ze overtuigen. (J'ai déjà expliqué mon plan. Ma proposition est moins coûteuse et plus flexible, cela les convaincra.)
4. Roos: Daar ben ik het niet helemaal mee eens, jouw plan kost ook veel tijd. (Je ne suis pas tout à fait d'accord, ton plan prend aussi beaucoup de temps.)
5. Hendrik : Ik denk dat ik dat argument morgen kan weerleggen. (Je pense que je pourrai réfuter cet argument demain.)
6. Roos: Dat is goed, ik denk zeker dat we een compromis zullen vinden. (C'est bien, je pense certainement que nous trouverons un compromis.)
7. Hendrik : Ja, soms is een klein compromis beter dan blijven discussiëren. (Oui, parfois un petit compromis est mieux que de continuer à discuter.)
8. Roos: Ik denk dat het een interessant gesprek wordt. (Je pense que ce sera une conversation intéressante.)

Exercice 3: Questions sur le texte

Instruction: Lisez le texte ci-dessus et choisissez la bonne réponse.

1. Wat wil Hendrik morgen met het team doen?

(Que veut faire Hendrik demain avec l'équipe ?)

2. Waar vraagt Roos Hendrik aan te denken voordat hij gaat debatteren?

(Qu'est-ce que Roos demande à Hendrik de prendre en compte avant de débattre ?)

3. Wat vindt Roos van Hendriks plan?

(Que pense Roos du plan d'Hendrik ?)

4. Wat denkt Hendrik over het sluiten van een compromis?

(Que pense Hendrik de la conclusion d'un compromis ?)

Exercice 4: Questions pour commencer la conversation

Instruction: Répondez aux questions et corrigez avec votre professeur.

  1. Welke argumenten gebruik jij om jouw mening te overtuigen tijdens een debat op het werk?
  2. Quels arguments utilises-tu pour convaincre de ton opinion lors d'un débat au travail ?
  3. Hoe reageer jij als een collega het niet eens is met jouw voorstel tijdens een vergadering?
  4. Comment réagis-tu si un collègue n'est pas d'accord avec ta proposition lors d'une réunion ?
  5. Kun je een situatie beschrijven waarin je een compromis moest sluiten? Wat vond jij daarvan?
  6. Peux-tu décrire une situation où tu as dû faire un compromis ? Qu'en as-tu pensé ?
  7. Hoe bereid jij je voor op een gesprek waarin je jouw standpunt duidelijk moet uitleggen en verdedigen?
  8. Comment te prépares-tu pour une conversation où tu dois expliquer clairement et défendre ton point de vue ?