Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer de onregelmatige vervoegingen van de pretérito imperfecto in het Spaans met de werkwoorden ser, ir en ver. Begrijp hoe je deze gebruikt om gewoontes en situaties uit het verleden te beschrijven met praktische voorbeelden en vergelijkingen met het Nederlands.
  1. Ser verandert in era, eras, éramos...
  2. Ir wordt iba, ibas, íbamos...
  3. Ver behoudt de wortel "v" met een extra e: veía.

 

Persona (Persoon)Conjugación (vervoeging)Ejemplos (Voorbeelden)
Yoera, iba, veíaYo era voluntario en la Cruz Roja.
Yo iba al hospital cada semana.
Yo veía ambulancias pasar por mi calle.
eras, ibas, veíaseras parte del equipo de emergencia.
ibas al centro médico en bici.
veías las instrucciones en la pared.

Él 

Ella

era, iba, veíaElla era paramédica en la ambulancia.
Él iba a emergencias con su equipo.
Ella veía pacientes graves a diario.

Nosotros

Nosotras

éramos, íbamos, veíamosNosotros éramos responsables del teléfono de emergencia.
Nosotros íbamos al hospital cada mañana.
Nosotras veíamos muchas situaciones reales.

Vosotros

Vosotras

erais, ibais, veíaisVosotros erais los encargados de socorro.
Vosotras ibais con la Cruz Roja.
Vosotros veíais vídeos del accidente.

Ellos

Ellas

eran, iban, veíanEllos eran voluntarios muy buenos.
Ellos iban a la sala de urgencias.
Ellos veían muchos casos complicados.

 

Oefening 1: El pretérito imperfecto de verbos irregulares

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

veías, veíamos, iban, íbamos, eran, era

1. Ser:
Los paramédicos ... rápidos y eficaces.
(De paramedici waren snel en doeltreffend.)
2. Ir:
Nosotros ... a la Cruz Roja cada semana.
(Wij gingen elke week naar het Rode Kruis.)
3. Ser:
Yo ... parte del equipo de socorro.
(Ik maakte deel uit van het hulpteam.)
4. Ser:
Ella ... voluntaria en emergencias.
(Ze was vrijwilliger bij noodgevallen.)
5. Ver:
Nosotros ... muchos casos cada día.
(Wij zagen elke dag veel gevallen.)
6. Ver:
¿Tú ... las instrucciones en la sala?
(Zag jij de instructies in de kamer?)
7. Ser:
El médico ... muy amable con los pacientes.
(De dokter was erg vriendelijk tegen de patiënten.)
8. Ir:
Ellos ... al centro médico cada mañana.
(Ze gingen elke ochtend naar het medisch centrum.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Selecteer de juiste zin in de onvoltooid verleden tijd voor elke situatie gerelateerd aan de hulpdiensten.

1.
'Hielp' staat in de voltooid verleden tijd, niet in de onvoltooid verleden tijd; het is niet de gevraagde tijd.
'Hielpen' is tweede persoon meervoud, maar het onderwerp is 'ik', dus het klopt niet.
2.
'Ging' is eerste of derde persoon enkelvoud, het komt niet overeen met 'wij'.
'Ging' is tweede persoon enkelvoud, het komt niet overeen met 'wij'.
3.
'Werkt' is derde persoon meervoud, het komt niet overeen met het impliciete onderwerp 'jij' in de vraag.
'Werkten' is tweede persoon meervoud, het komt niet overeen met het impliciete onderwerp 'jij' in de vraag.
4.
'Was' is tweede persoon enkelvoud, het komt niet overeen met 'zij'.
'Waren' is eerste persoon meervoud, het komt niet overeen met het onderwerp 'zij'.

Inleiding tot het pretérito imperfecto van onregelmatige werkwoorden

Deze les behandelt het gebruik en de vervoeging van drie belangrijke onregelmatige werkwoorden in de pretérito imperfecto in het Spaans: ser (zijn), ir (gaan) en ver (zien). Het pretérito imperfecto wordt gebruikt om gewoontes, herhaalde handelingen en achtergronden in het verleden te beschrijven, wat het een essentieel onderdeel maakt van de spreekvaardigheid op A2-niveau.

Belangrijke kenmerken en voorbeelden

In deze tijd verandert ser naar vormen als era, eras en éramos. Het werkwoord ir wordt vervoegd als iba, ibas en íbamos, terwijl ver de stam behoudt met een extra e: veía, veías, enzovoort.

Praktisch gebruik van de vervoegingen

  • Yo era voluntario en la Cruz Roja. – Ik was vrijwilliger bij het Rode Kruis.
  • Tú ibas al hospital cada semana. – Jij ging elke week naar het ziekenhuis.
  • Ella veía ambulancias pasar por su calle. – Zij zag ambulances voorbij haar straat rijden.

Deze voorbeelden illustreren hoe deze werkwoorden gebruikt worden om situaties en handelingen uit het verleden te schetsen.

Verschillen met het Nederlands

In het Spaans kent het pretérito imperfecto specifieke onregelmatige vervoegingen voor ser, ir en ver, terwijl het Nederlands niet expliciet onderscheidt in zulke vervoegingen voor deze werkwoorden in de verleden tijd. Het Nederlandse 'zijn', 'gaan' en 'zien' hebben wel verleden tijden, maar worden gewoonlijk regelmatig vervoegd zonder onregelmatigheden zoals in het Spaans.

Enkele nuttige Spaanse termen en hun Nederlandse equivalenten:

  • era – was (van zijn)
  • iba – ging (van gaan)
  • veía – zag (van zien)

Door deze verschillen te herkennen, begrijp je beter hoe je het Spaans natuurlijk kunt spreken en begrijpen in verleden situaties.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Anja Radovanovic

taalwetenschappen

Ca' Foscari University of Venice

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 14:34