Leer Spaanse kledingwoorden zoals 'camisa' (overhemd) en 'zapatos' (schoenen) en oefen preposities als 'debajo de' (onder) en 'al lado de' (naast) om kleding en locaties te beschrijven.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (22) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
El calzoncillo
Het slipje
2
Tener estilo
Stijl hebben
3
La época
Het tijdperk
4
La blusa
De blouse
5
El pañuelo
Het zakdoekje
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Hoy ___ una cazadora elegante al trabajo.
(Vandaag ___ ik een elegante jas naar het werk.)2. Antes de salir, ___ la blusa nueva en el probador.
(Voordat ik vertrok, ___ ik de nieuwe blouse in de paskamer.)3. Cuando era más joven, siempre ___ un sombrero en invierno.
(Toen ik jonger was, ___ ik altijd een hoed in de winter.)4. La ropa ___ bastante bien, especialmente la bufanda.
(De kleding ___ me best goed, vooral de sjaal.)Oefening 4: Een middag in de kledingwinkel
Instructie:
Werkwoordschema's
Llevar - Dragen
Pretérito perfecto
- yo he llevado
- tú has llevado
- él/ella/usted ha llevado
- nosotros/as hemos llevado
- vosotros/as habéis llevado
- ellos/ellas/ustedes han llevado
Vestirse - Aankleden
Pretérito perfecto
- yo me he vestido
- tú te has vestido
- él/ella/usted se ha vestido
- nosotros/as nos hemos vestido
- vosotros/as os habéis vestido
- ellos/ellas/ustedes se han vestido
Quedar - Blijven
Pretérito imperfecto
- yo quedaba
- tú quedabas
- él/ella/usted quedaba
- nosotros/as quedábamos
- vosotros/as quedabais
- ellos/ellas/ustedes quedaban
Ponerse - Aandoen
Pretérito imperfecto
- yo me ponía
- tú te ponías
- él/ella/usted se ponía
- nosotros/as nos poníamos
- vosotros/as os poníais
- ellos/ellas/ustedes se ponían
Oefening 5: Las preposiciones de lugar: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de",etc...
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: De voorzetsels van plaats: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de", enz...
Toon vertaling Toon antwoordendel, hasta, a, fuera de, junto a, a lo largo de, enfrente de
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A2.27.2 Gramática
Las preposiciones de lugar: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de",etc...
De voorzetsels van plaats: "Fuera de", "Bajo", "Alrededor de", enz...
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Llevar dragen Delen Gekopieerd!
Pretérito perfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) he llevado | ik heb gedragen |
(tú) has llevado | jij hebt gedragen |
(él/ella) ha llevado | hij/zij heeft gedragen |
(nosotros/nosotras) hemos llevado | wij hebben gedragen |
(vosotros/vosotras) habéis llevado | jullie hebben gedragen |
(ellos/ellas) han llevado | zij hebben gedragen |
Vestirse zich aankleden Delen Gekopieerd!
Pretérito perfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) me he vestido | ik heb me aangekleed |
(tú) te has vestido | jij hebt je aangekleed |
(él/ella) se ha vestido | hij/zij heeft zich aangekleed |
(nosotros/nosotras) nos hemos vestido | wij hebben ons aangekleed |
(vosotros/vosotras) os habéis vestido | jullie hebben zich aangekleed |
(ellos/ellas) se han vestido | zij hebben zich aangekleed |
Quedar afspreken Delen Gekopieerd!
Pretérito imperfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) quedaba | ik sprak af |
(tú) quedabas | jij sprak af |
(él/ella) quedaba | hij/zij sprak af |
(nosotros/nosotras) quedábamos | wij spraken af |
(vosotros/vosotras) quedabais | jullie spraken af |
(ellos/ellas) quedaban | zij spraken af |
Ponerse aantrekken Delen Gekopieerd!
Pretérito imperfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) me ponía | ik trok aan |
(tú) te ponías | jij trok aan |
(él/ella) se ponía | hij/zij trok aan |
(nosotros/nosotras) nos poníamos | wij trokken aan |
(vosotros/vosotras) os poníais | jullie trokken aan |
(ellos/ellas) se ponían | zij trokken aan |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Kledingstijlen en mode - Leer Spaanse plaatsbepalingen en kledingwoorden
In deze les leer je hoe je verschillende kledingstukken beschrijft en hoe je preposities van plaats gebruikt zoals "fuera de" (buiten), "bajo" (onder) en "alrededor de" (rondom). Dit helpt je om duidelijk te communiceren waar kleding zich bevindt of hoe je je favoriete outfits omschrijft.
Wat je leert in deze les
- Gebruik van Spaanse preposities van plaats om kleding te beschrijven, bijvoorbeeld: La camisa está debajo del suéter (Het overhemd is onder de trui).
- Veelvoorkomende kledingstukken benoemen: camisa (hemd), pantalones (broek), vestido (jurk), chaqueta (jas), zapatos (schoenen), bolso (tas).
- Dialogen om te oefenen met spreekvaardigheid, zoals in de kledingwinkel, het café en thuis.
- Werkwoordvervoegingen in verschillende tijden, vooral het pretérito perfecto en imperfecto, relevant voor kleding en dagelijkse situaties.
Belangrijke woorden en uitdrukkingen
- Preposities van plaats: fuera de (buiten), bajo (onder), alrededor de (rondom), al lado de (naast), junto a (dichtbij), encima de (bovenop).
- Kledingwoorden: camisa (hemd), sudadera (sweater), pantalones (broek), vestido (jurk), zapatos (schoenen), bufanda (sjaal), gorra (pet).
- Werkwoorden: llevar (dragen), probarse (passen), ponerse (aandoen), quedar (passen/blijven).
Voorbeeldzinnen
"Hoy llevo una camiseta azul y unos pantalones grises." (Vandaag draag ik een blauw shirt en een grijze broek.)
"La chaqueta está al lado del probador." (Het jasje hangt naast het pashokje.)
"Los zapatos están debajo de la mesa." (De schoenen staan onder de tafel.)
Verschillen tussen Nederlands en Spaans in deze context
In het Nederlands gebruiken we meestal de voorzetsels "onder", "naast" en "rondom", die in het Spaans vertaald worden als "bajo", "al lado de" en "alrededor de". Let op dat Spaans vaak het gebruik van bepaalde voorzetsels vereist in combinatie met lidwoorden, bijvoorbeeld: "la camisa" (het overhemd) in plaats van alleen "camisa". Daarnaast wordt bij kleding vaak het werkwoord llevar (dragen) gebruikt, waar dit in het Nederlands simpelweg “aanhebben” is.
Enkele handige Spaanse woorden die je kunt vergelijken met het Nederlands:
- Llevar = dragen (kleding)
- Probarse = passen (kleding)
- Bufanda = sjaal
- Gorra = pet
- Zapatos = schoenen
Probeer bij het oefenen te letten op de juiste plaatsen van voornaamwoorden, werkwoorden en voorzetsels per taal. Dit versterkt niet alleen je woordenschat, maar ook je grammaticale beheersing.