Leerás cómo usar el relativo "que" para añadir información a un sustantivo, con ejemplos como "la merienda que comí" y "el menú que queremos" para practicar estructuras comunes.
  1. De betrekkelijke bijzin met "que" is altijd verbonden met het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst.
  2. "Que" verwijst naar dingen of personen.
  3. Het wordt gevormd met: zelfstandig naamwoord + que + werkwoord + bijzin.
Sustantivo (Zelfstandig naamwoord)Sustantivo = que relativo (Zelfstandig naamwoord = betrekkelijk voornaamwoord que)Ejemplo (Voorbeeld)
La merienda (De tussendoortje)Que + verbo + oración subordinadaLa merienda que comí en el restaurante fue saludable. (De lunch die ik in het restaurant at was gezond.)
El refresco (De frisdrank)Que + verbo + oración subordinadaEl refresco que bebimos ayer estuvo bien. (De frisdrank die we gisteren dronken, was goed.)
El menú (Het menu)Que + verbo + oración subordinadaEl menú que queremos tiene verduras. (Het menu dat we willen, bevat groenten.)
Mi amiga (Mijn vriendin)Que + verbo + oración subordinada Mi amiga, que me ha recomendado esta dieta también, me ha mostrado unos ejercicios. (Mijn vriendin, die mij ook deze voeding aanbevolen heeft, heeft me wat oefeningen laten zien.)

 

Oefening 1: De betrekkelijke "que"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Elegir (Nosotros), Seguir (Yo), Comer (Ellos), que bebí, Practicar (Ella), que practica, que elegimos, Beber (Yo), Hacer (Tú), Tomar (Nosotros), que necesito, que sigo, que comieron, Necesito (Yo), que haces, que tomamos

1.
...: La bebida ... después del entrenamiento fue energética.
(Tomar (Nosotros): La bebida que tomamos después del entrenamiento fue energética.)
2.
...: El deporte ... es el fútbol.
(Practicar (Ella): El deporte que practica es el fútbol.)
3.
...: El ejercicio... todos los días te ayuda sentirte mejor.
(Hacer (Tú): El ejercicioque haces todos los días te ayuda sentirte mejor.)
4.
... :La dieta ... me ayuda a sentirme más saludable.
(Seguir (Yo) :La dieta que sigo me ayuda a sentirme más saludable.)
5.
...: El menú ... para a fiesta tiene opciones saludables.
(Elegir (Nosotros): El menú que elegimos para a fiesta tiene opciones saludables.)
6.
...: El refresco ... ayer me hizo sentir mal.
(Beber (Yo): El refresco que bebí ayer me hizo sentir mal.)
7.
...: La merienda ... a media tarde fue muy ligera.
(Comer (Ellos): La merienda que comieron a media tarde fue muy ligera.)
8.
...:El ingrediente ... para la receta es aceite de oliva.
(Necesito (Yo):El ingrediente que necesito para la receta es aceite de oliva.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Selecteer de juiste zin waarin het betrekkelijke voornaamwoord 'que' correct wordt gebruikt om meer informatie te geven over het zelfstandig naamwoord, en voorkom veelvoorkomende fouten in het gebruik.

1.
Fout: het werkwoord moet enkelvoud zijn en overeenkomen met 'plato'; 'están' is meervoud en mag hier niet gebruikt worden.
Fout: het juiste betrekkelijke voornaamwoord is 'que', niet 'quien', dat alleen voor personen wordt gebruikt.
2.
Fout: er ontbreekt overeenstemming; het moet 'está' (enkelvoud) zijn en niet 'están', omdat 'pan' enkelvoudig is.
Fout: het betrekkelijke voornaamwoord moet 'que' zijn, niet 'quien', omdat het naar een ding verwijst.
3.
Fout: er ontbreekt overeenstemming; 'ingredientes' is meervoud en vereist 'están', niet 'está'.
Fout: het werkwoord moet overeenkomen in enkelvoud met 'zumo'; 'son' mag hier niet worden gebruikt.
4.
Fout: het juiste voornaamwoord voor dingen is 'que', niet 'quien'.
Fout: er ontbreekt overeenstemming; 'fruta' is enkelvoud en het werkwoord moet ook in enkelvoud zijn, niet meervoud.

Overzicht van de les: Het betrekkelijk voornaamwoord "que" in het Spaans

Deze les richt zich op het gebruik van het betrekkelijk voornaamwoord "que" in het Spaans. Het is bedoeld voor studenten op een A2-niveau die hun kennis willen verdiepen van Spaanse zinnen met een relatieve bijzin om extra informatie over een zelfstandig naamwoord toe te voegen.

Wat leer je in deze les?

  • Hoe je "que" gebruikt om een zelfstandig naamwoord te verbinden met een bijzin die het nader beschrijft.
  • Het onderscheid tussen verwijzingen naar personen en dingen, waarbij "que" voor beide kan worden gebruikt.
  • De juiste structuur: zelfstandig naamwoord + "que" + werkwoord + bijzin.
  • Praktische voorbeelden zoals La merienda que comí en el restaurante fue saludable. en Mi amiga, que me ha recomendado esta dieta también, me ha mostrado unos ejercicios.

Belangrijke punten om te onthouden

  • "Que" moet altijd direct verbonden zijn met het zelfstandig naamwoord waar het betrekking op heeft.
  • Het werkwoord in de bijzin moet overeenkomen in getal met het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst.
  • "Que" vervangt hier geen andere betrekkelijke voornaamwoorden zoals quien, dat alleen bij personen wordt gebruikt in andere contexten.

Verschillen tussen het Nederlands en Spaans

In het Spaans wordt "que" veelvuldig gebruikt als betrekkelijk voornaamwoord voor zowel mensen als zaken, terwijl het Nederlands verschillende betrekkelijke voornaamwoorden kent, zoals die en dat, afhankelijk van het geslacht en het getal van het antecedent. Ook kan het Nederlands betrekkelijke voornaamwoorden weglaten in informele spreektaal, iets wat in het Spaans minder gebruikelijk is.

In plaats van "que" gebruikt men in het Nederlands vaak woorden als:

  • die (de-woorden, meervoud en personen)
  • dat (het-woorden)

Voorbeelden in het Nederlands vergelijkbaar met de Spaanse structuur:

  • De lunch die ik in het restaurant heb gegeten, was gezond.
  • Mijn vriendin, die mij deze dieet ook heeft aanbevolen, heeft me enkele oefeningen laten zien.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage