Werkwoordenlijst: Duits

Deze werkwoordendoefeningen zijn geoptimaliseerd om samen met een docent te bestuderen tijdens onze Duitse conversatielessen.

Niveau Werkwoord deelwoord Regulier Luistermateriaal Acties
A1 (Sich) entspannen (ontspannen) entspannt (ontspannen) Körperliche Zustände und Empfindungen (Fysieke toestanden en sensaties)
A1 Abfahren (vertrekken) abgefahren (vertrokken) Transportmittel (Transport)
A1 Abholen (ophalen) abgeholt (opgehaald) Freitagabend (Vrijdagavond uit)
A1 Addieren (optellen) addiert (geopteld) Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
A1 Ankommen (aankomen) angekommen (aangekomen) Uhrzeit und Uhr ablesen (Hoe laat is het? De klok lezen.)
A1 Anmachen (aanzetten) angemacht (aangezet) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Anrufen (bellen) angerufen (gebeld) Krankheit und Schmerz (Ziekte en pijn)
A1 Anschauen (bekijken) angeschaut (aangekeken) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Antworten (antwoorden) geantwortet (geantwoord) Dinge fragen (Dingen vragen)
A1 Anziehen (aantrekken) angezogen (aangetrokken) Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
A1 Arbeiten (werken) gearbeitet (gewerkt) Berufe und Studium (Beroepen en studies)
A1 Aufhängen (ophangen) aufgehängt (opgehangen) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Aufstehen (opstaan) aufgestanden (opgestaan) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Ausgehen (uitgaan) ausgegangen (uitgegaan) Freitagabend (Vrijdagavond uit)
A1 Ausleihen (lenen) ausgeliehen (uitgeleend) In der Bibliothek (In de bibliotheek)
A1 Ausmachen (uitdoen) ausgemacht (uitgemaakt) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Aussehen (eruitzien) ausgesehen (uitgezien) Körperliche Merkmale (Fysiek en uiterlijk)
A1 Aussteigen (uitstappen) ausgestiegen (uitgestapt) Transportmittel (Transport)
A1 Ausziehen (uitzetten) ausgezogen (uitgecheckt) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Bedeuten (betekenen) bedeutet (betekent) Dinge fragen (Dingen vragen)
A1 Beginnen (beginnen) begonnen (begonnen) Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
A1 Bekommen (krijgen) bekommt (gekregen) Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
A1 Benutzen (gebruiken) benutzt (gebruikt) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Beschreiben (beschrijven) beschrieben (beschreven) Körperliche Merkmale (Fysiek en uiterlijk)
A1 Bestellen (bestellen) bestellt (besteld) Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
A1 Bevorzugen (voorkeur geven aan) bevorzugt (voorkeur gegeven) Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
A1 Bezahlen (betalen) bezahlt (betaald) Preise und Geld (Prijzen en geld)
A1 Bleiben (blijven) geblieben (gebleven) Das Wetter (Het weer)
A1 Brauchen (hebben nodig) gebraucht (gebruikt) Kochen und Backen (Koken en bakken)
A1 Bringen (brengen) gebracht (gebracht) Essen bestellen und auswärts essen (Eten bestellen en uit eten gaan)
A1 Dazugeben (toevoegen) dazugegeben (toegevoegd) Kochen und Backen (Koken en bakken)
A1 Decken (dekken) gedeckt (gedekt) Geschirr (Servies)
A1 Dividieren (delen) dividiert (gedeeld) Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
A1 Duschen (douchen) geduscht (gedoucht) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Einkaufen (winkelen) eingekauft (ingekocht) Lebensmittel einkaufen (Boodschappen doen)
A1 Einladen (uitnodigen) eingeladen (uitgenodigd) Freitagabend (Vrijdagavond uit)
A1 Einsteigen (instappen) eingestiegen (ingestapt) Transportmittel (Transport)
A1 Erzählen (vertellen) erzählt (verteld) Freitagabend (Vrijdagavond uit)
A1 Essen (eten) gegessen (gegeten) Tägliches Essen (Dagelijks eten)
A1 Fahren (rijden) gefahren (gereden) Transportmittel (Transport)
A1 Feiern (vieren) gefeiert (gevierd) Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)
A1 Fernsehen (tv-kijken) ferngesehen (tv gekeken) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Finden (vinden) gefunden (gevonden) Charakter und Persönlichkeit (Karakter en persoonlijkheid)
A1 Fliegen (vliegen) geflogen (gevlogen) Transportmittel (Transport)
A1 Folgen (volgen) gefolgt (gevolgd) Ordnungszahlen (Rangtelwoorden)
A1 Fragen (vragen) gefragt (gevraagd) Dinge fragen (Dingen vragen)
A1 Fressen (vreten) gefressen (gevreten) Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
A1 Frühstücken (ontbijten) gefrühstückt (ontbeten) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Geben (geven) gegeben (gegeven) Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
A1 Gefallen (bevallen) gefallen (gefallen) Farben (Kleuren)
A1 Gehen (gaan) Gegangen (gegaan) Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
A1 Gießen (gieten) gegossen (gegoten) Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
A1 Glauben (geloven) geglaubt (geprobeerd) Charakter und Persönlichkeit (Karakter en persoonlijkheid)
A1 Haben (hebben) gehabt (gehad) Familie (Familie)
A1 Halten (houden) gehalten (gehouden) Transportmittel (Transport)
A1 Heißen (heten) geheißen (geheten) Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
A1 Helfen (helpen) geholfen (geholpen) Krankheit und Schmerz (Ziekte en pijn)
A1 Husten (hoesten) gehustet (gehust) Krankheit und Schmerz (Ziekte en pijn)
A1 Hören (horen) gehört (gehoord) Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
A1 Joggen (joggen) gejoggt (gejogd) Sport und Bewegung (Sport en beweging)
A1 Kaufen (kopen) gekauft (gekocht) Preise und Geld (Prijzen en geld)
A1 Kennenlernen (kennenlernen) kennengelernt (ontmoet) Charakter und Persönlichkeit (Karakter en persoonlijkheid)
A1 Klingen (klinken) geklungen (geklonken) Musik und Kunst (Muziek en kunst)
A1 Kochen (koken) gekocht (gekookt) Kochen und Backen (Koken en bakken)
A1 Kommen (komen) gekommen (gekomen) Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
A1 Kosten (kosten) gekostet (gekost) Preise und Geld (Prijzen en geld)
A1 Können (kunnen) gekonnt (geoefend) Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
A1 Lachen (lachen) gelacht (gelachen) Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
A1 Laufen (lopen) gelaufen (gelopen) Sport und Bewegung (Sport en beweging)
A1 Leben (leven) gelebt (geleden) Woher kommst du? (Waar kom je vandaan?)
A1 Legen (leggen) gelegt (gelegd) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Lernen (leren) gelernt (geleerd) Berufe und Studium (Beroepen en studies)
A1 Lesen (lezen) gelesen (gelezen) Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
A1 Lieben (houden van) geliebt (geliefd) Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
A1 Lächeln (glimlachen) gelächelt (gelachen) Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
A1 Machen (maken) gemacht (gemaakt) Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
A1 Malen (schilderen) gemalt (geschilderd) Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
A1 Mieten (huren) gemietet (gehuurd) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Mitkommen (meekomen) mitgekommen (meegekomen) Sport und Bewegung (Sport en beweging)
A1 Multiplizieren (vermenigvuldigen) multipliziert (vermenigvuldigd) Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
A1 Mögen (houden van) gemocht (gemocht) Farben (Kleuren)
A1 Nehmen (nemen) genommen (genomen) Ordnungszahlen (Rangtelwoorden)
A1 Passen (passen) gepasst (gepast) Formen und Gestalten (Vormen en figuren)
A1 Pflanzen (planten) gepflanzt (geplant) Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
A1 Pflegen (verzorgen) gepflegt (verzorgd) Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
A1 Probieren (proberen) probiert (geprobeerd) Essen zum Mitnehmen (Afhaalmaaltijden)
A1 Putzen (poetsen) geputzt (gepoetst) Unser Haus (Ons huis)
A1 Regnen (regenen) geregnet (geregend) Das Wetter (Het weer)
A1 Reisen (reizen) gereist (gereisd) Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
A1 Reparieren (repareren) repariert (gerepareerd) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Reservieren (reserveren) reserviert (gereserveerd) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Riechen (ruiken) gerochen (geroken) Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
A1 Sagen (zeggen) gesagt (gezegd) Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
A1 Scheinen (schijnen) geschienen (geschenen) Das Wetter (Het weer)
A1 Schlafen (slapen) geschlafen (geslapen) Wochentage und Tagesabschnitte (Dagen van de week en dagdelen)
A1 Schließen (sluiten) geschlossen (gesloten) Möbel (Meubilair)
A1 Schmecken (smaken) geschmeckt (gesmaakt) Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
A1 Schmücken (versieren) geschmückt (versierd) Kalenderdaten und Feiertage (Kalenderdata en feestdagen)
A1 Schneiden (snijden) geschnitten (gesneden) Kochen und Backen (Koken en bakken)
A1 Schneien (sneeuwen) geschneit (gesneeuwd) Das Wetter (Het weer)
A1 Schwimmen (zwemmen) geschwommen (gezwommen) Sport und Bewegung (Sport en beweging)
A1 Sehen (zien) gesehen (gezien) Sinne und Wahrnehmung (Zintuigen en waarnemen)
A1 Sein (zijn) gewesen (geweest) Grüße und Abschiede (Groeten en afscheid)
A1 Sich anziehen (zich aankleden) angezogen (aangetrokken) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Sich ausruhen (uitrusten) ausgeruht (uitgerust) Körperliche Zustände und Empfindungen (Fysieke toestanden en sensaties)
A1 Sich die Haare kämmen (je haar kammen) gekämmt (gekamd) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Sich entschuldigen (zich verontschuldigen) entschuldigt (verontschuldigd) Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
A1 Sich freuen (zich verheugen) gefreut (verheugd) Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
A1 Sich fühlen (zich voelen) gefühlt (gevoeld) Körperteile (Lichaamsdelen)
A1 Sich hinsetzen (zich neerzetten) sich hingesetzt (gezet) Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
A1 Sich interessieren (zich interesseren) interessiert (geïnteresseerd) In der Bibliothek (In de bibliotheek)
A1 Sich kümmern (zorgen) gekümmert (verzorgd) Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
A1 Sich rasieren (zich scheren) rasiert (geschoren) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Sich treffen (zich ontmoeten) getroffen (ontmoet) Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
A1 Sich vorstellen (zich voorstellen) vorgestellt (voorgesteld) Deinen Namen sagen (Je naam zeggen)
A1 Sich waschen (zich wassen) gewaschen (gewassen) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Singen (zingen) gesungen (gezongen) Musik und Kunst (Muziek en kunst)
A1 Sitzen (zitten) gesessen (gezeten) Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen (Kamerplanten en tuinplanten)
A1 Spazieren gehen (wandelen) spazieren gegangen (gewandeld) Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
A1 Spielen (spelen) gespielt (gespeeld) Ihre Haustiere (Jouw huisdieren)
A1 Sprechen (spreken) gesprochen (gesproken) Grüße und Abschiede (Groeten en afscheid)
A1 Spülen (afwassen) gespült (gespoeld) Geschirr (Servies)
A1 Stellen (stellen) gestellt (gezet) Möbel (Meubilair)
A1 Studieren (studeren) studiert (gestudeerd) Berufe und Studium (Beroepen en studies)
A1 Subtrahieren (aftrekken) subtrahiert (afgetrokken) Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
A1 Suchen (zoeken) gesucht (gezocht) Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
A1 Tanzen (dansen) getanzt (gedanst) Sport und Bewegung (Sport en beweging)
A1 Teilen (delen) geteilt (gedeeld) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Tragen (dragen) getragen (gedragen) Im Kleidungsgeschäft (In de kledingwinkel)
A1 Trainieren (trainen) trainiert (getraind) Bewegung und Lifestyle (Oefening en levensstijl)
A1 Trinken (drinken) getrunken (gedronken) Tägliches Essen (Dagelijks eten)
A1 Trocknen (drogen) getrocknet (gedroogd) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Träumen (dromen) geträumt (gedroomd) Tägliche Routine (Dagelijkse routines)
A1 Umziehen (verhuizen) umgezogen (verhuisd) Unser Haus (Ons huis)
A1 Unterschreiben (ondertekenen) unterschrieben (ondertekend) Wohnen und Unterbringung (Huisvesting en accommodatie)
A1 Verkaufen (verkopen) verkauft (verkocht) Preise und Geld (Prijzen en geld)
A1 Verstehen (begrijpen) verstanden (begrepen) Grüße und Abschiede (Groeten en afscheid)
A1 Vorbereiten (voorbereiden) vorbereitet (voorbereid) Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)
A1 Warten (wachten) gewartet (gewacht) Tägliche Dienstleistungen (Dagelijkse diensten)
A1 Waschen (wassen) gewaschen (gewassen) Haushaltsgeräte (Huishoudelijke apparaten)
A1 Weinen (huilen) geweint (gehuild) Emotionen und Gefühle (Emoties en gevoelens)
A1 Werden (worden) geworden (geworden) Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)
A1 Wissen (weten) gewusst (geweten) Uhrzeit und Uhr ablesen (Hoe laat is het? De klok lezen.)
A1 Wohnen (wonen) gewohnt (gewoond) Adresse und Kontaktdaten (Adres en contactgegevens)
A1 Zeichnen (tekenen) gezeichnet (getekend) Hobbys beschreiben (Hobby's beschrijven)
A1 Zurückkommen (terugkomen) zurückgekommen (teruggekomen) Nach dem Weg fragen und ihn geben (Routebeschrijving vragen en geven)
A1 Zusammenwohnen (samenwonen) zusammengewohnt (samengewoond) Unser Haus (Ons huis)
A1 Zählen (tellen) gezählt (geteld) Zahlen und Zählen (Cijfers en tellen)
A1 Öffnen (openen) geöffnet (geopend) Möbel (Meubilair)
A2 (Etwas) ausprobieren (iets uitproberen) ausprobiert (uitgeprobeerd) Hobby-Kurse (Hobbylessen)
A2 (Etwas) besorgen ((iets) halen) besorgt (bezorgd) Dienstleistungen und Geschäfte vor Ort (Lokale diensten en winkels)
A2 (Etwas) erledigen ((iets) afhandelen) erledigt (afgehandeld) Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)
A2 (Etwas) schaffen (iets bereiken) geschafft (geschikt) Wunschliste (Bucketlist)
A2 (Etwas) unternehmen (iets ondernemen) unternommen (ondernomen) Familienausflug in den Zoo (Familie-uitje naar de dierentuin)
A2 Abfliegen (vertrekken) abgeflogen (vertrokken) Am Flughafen und im Flugzeug. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)
A2 Abheben (opnemen) abgehoben (afgehaald) Bei der Bank (Bij de bank)
A2 Abnehmen (afvallen) abgenommen (afgevallen) Gesunde Ernährung und Gewohnheiten (Gezonde voeding en gewoontes)
A2 Abschließen (afronden) abgeschlossen (afgerond) Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)
A2 Abstimmen (stemmen) abgestimmt (afgestemd) Die Regierung und die Wahlen (De regering en verkiezingen)
A2 Anfangen (beginnen) angefangen (begonnen) Bewegung und Lifestyle (Oefening en levensstijl)
A2 Anprobieren (passen) anprobiert (gepast) Kleidungsstile und Mode (Kledingstijlen en mode)
A2 Ansehen (bekijken) angesehen (aangekeken) Mach einen Ausflug aufs Land! (Bezoek het platteland)
A2 Aufräumen (opruimen) aufgeräumt (opgeruimd) Freunde besuchen (Vrienden bezoeken)
A2 Auschecken (uitchecken) ausgecheckt (uitgecheckt) Im Hotel (Op hotel)
A2 Auspacken (uitpakken) ausgepackt (uitgepakt) Koffer packen (Je bagage pakken)
A2 Baden (baden) gebadet (gebaasd) Körperhygiene (Persoonlijke hygiëne)
A2 Beantragen (aanvragen) beantragt (aangevraagd) Papierkram und Bürokratie (Papierwerk en bureaucratie)
A2 Beenden (beëindigen) beendet (beëindigd) Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)
A2 Beobachten (observeren) beobachtet (geobserveerd) Auf dem Campingplatz (Op de camping)
A2 Beraten (adviseren) beraten (geadviseerd) Kleidungsstile und Mode (Kledingstijlen en mode)
A2 Besprechen (bespreken) besprochen (besproken) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Bestehen (slagen) bestanden (geslaagd) Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)
A2 Bestätigen (bevestigen) bestätigt (bevestigd) Buche deine Unterkunft. (Boek uw accommodatie)
A2 Buchen (boeken) gebucht (geboekt) Buche deine Unterkunft. (Boek uw accommodatie)
A2 Chatten (chatten) gechattet (gechat) Von der Post zur E-Mail (Van postkantoor naar e-mail)
A2 Dazugehören (erbij horen) dazugehört (ervaren) Teamarbeit (Teamwerk)
A2 Denken (denken) gedacht (gedacht) Wunschliste (Bucketlist)
A2 Diskutieren (discussie voeren) diskutiert (gediscussieerd) Meinungen und Verhandlungen (Meningen en onderhandelingen)
A2 Durchfallen (zakken) durchgefallen (gezakt) Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)
A2 Einchecken (inchecken) eingecheckt (ingecheckt) Im Hotel (Op hotel)
A2 Einpacken (inpakken) eingepackt (ingepakt) Koffer packen (Je bagage pakken)
A2 Einreichen (indienen) eingereicht (ingediend) Papierkram und Bürokratie (Papierwerk en bureaucratie)
A2 Einstellen (In dienst nemen) eingestellt (ingehuurd) Vorstellungsgespräch (Sollicitatiegesprek)
A2 Einzahlen (inleggen) Eingezahlt (gestort) Bei der Bank (Bij de bank)
A2 Einziehen (intrekken) eingezogen (ingetrokken) Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)
A2 Empfangen (ontvangen) empfangen (ontvangen) Von der Post zur E-Mail (Van postkantoor naar e-mail)
A2 Empfehlen (aanbevelen) empfohlen (aanbevolen) Als Tourist in der Stadt (Als toerist in de stad)
A2 Erklären (uitleggen) erklärt (uitgelegd) Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)
A2 Eröffnen (openen) eröffnet (geopend) Bei der Bank (Bij de bank)
A2 Füttern (voeden) gefüttert (gevoerd) Mach einen Ausflug aufs Land! (Bezoek het platteland)
A2 Genießen (genieten) genossen (genoten) Im Ruhestand (Met pensioen gaan)
A2 Gründen (oprichten) gegründet (gegründ) Mein eigenes Geschäft (Mijn eigen bedrijf)
A2 Heiraten (trouwen) geheiratet (getrouwd) Familienpläne (Gezinsplannen)
A2 Herunterladen (downloaden) heruntergeladen (gedownload) Remote-Arbeit oder Büro? (Thuiswerken of op kantoor?)
A2 Investieren (investeren) investiert (geïnvesteerd) Mein eigenes Geschäft (Mijn eigen bedrijf)
A2 Kontrollieren (controleren) kontrolliert (gecontroleerd) Am Flughafen und im Flugzeug. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)
A2 Kündigen (ontslag nemen) gekündigt (ontslagen) Remote-Arbeit oder Büro? (Thuiswerken of op kantoor?)
A2 Leihen (lenen) geliehen (geleend) Ein Transportmittel mieten (Transport huren)
A2 Mitnehmen (meenemen) mitgenommen (meenomen) Essen zum Mitnehmen (Afhaalmaaltijden)
A2 Organisieren (organiseren) organisiert (georganiseerd) Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)
A2 Packen (pakken) gepackt (ingepakt) Urlaubspläne (Vakantieplannen)
A2 Planen (plannen) geplant (gepland) Urlaubspläne (Vakantieplannen)
A2 Reiten (paardrijden) geritten (gereden) Mach einen Ausflug aufs Land! (Bezoek het platteland)
A2 Renovieren (renoveren) renoviert (gerenoveerd) Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)
A2 Retten (redden) gerettet (gered) Notdienste (Hulpdiensten)
A2 Schenken (geven) geschenkt (gegeven) Freunde besuchen (Vrienden bezoeken)
A2 Schicken (sturen) geschickt (verstuurd) Von der Post zur E-Mail (Van postkantoor naar e-mail)
A2 Senden (verzenden) gesendet (gestuurd) Von der Post zur E-Mail (Van postkantoor naar e-mail)
A2 Sich abmelden (uitloggen) abgemeldet (afgemeld) Remote-Arbeit oder Büro? (Thuiswerken of op kantoor?)
A2 Sich anmelden (inzich schrijven) angemeldet (aangemeld) Hobby-Kurse (Hobbylessen)
A2 Sich ausziehen (uitkleden) ausgezogen (uitgetrokken) Kleidungsstile und Mode (Kledingstijlen en mode)
A2 Sich beeilen (zich haasten) beeilt (haast je) Am Flughafen und im Flugzeug. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)
A2 Sich beschweren (klagen) beschwert (geklacht) Im Hotel (Op hotel)
A2 Sich bewegen (zich bewegen) bewegt (beweegd) Bewegung und Lifestyle (Oefening en levensstijl)
A2 Sich bewerben (zich aanmelden) beworben (gesolliciteerd) Auf Jobsuche (Op zoek naar een baan)
A2 Sich eincremen (zich insmeren) eingecremt (ingesmeerd) Körperhygiene (Persoonlijke hygiëne)
A2 Sich entscheiden (zich beslissen) entschieden (besloten) (Nachhaltiger) Verkehr ((Duurzaam) vervoer)
A2 Sich erinnern (zich herinneren) erinnert (herinnerd) Meine Schulzeit (Mijn tijd op school)
A2 Sich informieren (zich informeren) informiert (geïnformeerd) Haben Sie die Neuigkeiten gehört? (Heb je het nieuws gehoord?)
A2 Sich langweilen (zich vervelen) gelangweilt (verveeld) Im Ruhestand (Met pensioen gaan)
A2 Sich orientieren (zich oriënteren) orientiert (georiënteerd) Als Tourist in der Stadt (Als toerist in de stad)
A2 Sich setzen (Gaan zitten) gesetzt (gezet) Einen Sonntagsspaziergang machen. (Op zondag een wandeling maken.)
A2 Sich streiten (ruziën) gestritten (geruzied) Familienpläne (Gezinsplannen)
A2 Sich unterhalten (praten) unterhalten (geïnformeerd) Freunde besuchen (Vrienden bezoeken)
A2 Sich unterstützen (elkaar ondersteunen) unterstützt (ondersteund) Teamarbeit (Teamwerk)
A2 Sich verlieben (verliefd worden) verliebt (verliefd) Familienpläne (Gezinsplannen)
A2 Sich vorbereiten (zich voorbereiden) vorbereitet (voorbereid) Koffer packen (Je bagage pakken)
A2 Sich wünschen (zich iets wensen) gewünscht (gewild) Wunschliste (Bucketlist)
A2 Sollen (moeten) gesollt (geacht) Gesunde Ernährung und Gewohnheiten (Gezonde voeding en gewoontes)
A2 Sparen (sparen) gespart (gespaard) Bei der Bank (Bij de bank)
A2 Speichern (opslaan) gespeichert (opgeslagen) Remote-Arbeit oder Büro? (Thuiswerken of op kantoor?)
A2 Stehen (staan) gestanden (gestaan) Zu einem Konzert gehen (Naar een concert gaan)
A2 Stehlen (stelen) gestohlen (gestolen) Urlaubsdesaster? (Vakantieramp?)
A2 Sterben (sterven) gestorben (gestorven) Familienpläne (Gezinsplannen)
A2 Surfen (surfen) gesurft (gesurft) Urlaubspläne (Vakantieplannen)
A2 Teilnehmen (deelnemen) teilgenommen (deelnomen) Hobby-Kurse (Hobbylessen)
A2 Vergessen (vergeten) vergessen (vergeten) Koffer packen (Je bagage pakken)
A2 Verhandeln (onderhandelen) verhandelt (onderhandeld) Meinungen und Verhandlungen (Meningen en onderhandelingen)
A2 Verlieren (verliezen) verloren (verloren) Urlaubsdesaster? (Vakantieramp?)
A2 Vermeiden (vermijden) vermieden (vermeden) (Nachhaltiger) Verkehr ((Duurzaam) vervoer)
A2 Vermieten (verhuren) vermietet (verhuurd) Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)
A2 Verpassen (missen) verpasst (gemist) Am Flughafen und im Flugzeug. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)
A2 Verreisen (op reis gaan) verreist (verreisd) Urlaubspläne (Vakantieplannen)
A2 Verschieben (verplaatsen) verschoben (verplaatst) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Versuchen (proberen) versucht (geprobeerd) Gesunde Ernährung und Gewohnheiten (Gezonde voeding en gewoontes)
A2 Vorbeikommen (Langskomen) vorbeigekommen (langskomen) Freunde besuchen (Vrienden bezoeken)
A2 Vorschlagen (voorstellen) vorgeschlagen (voorgesteld) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Wandern (wandelen) gewandert (gewandeld) Einen Sonntagsspaziergang machen. (Op zondag een wandeling maken.)
A2 Wechseln (wisselen) gewechselt (gewisseld) Auf Jobsuche (Op zoek naar een baan)
A2 Widersprechen (tegenspreken) widersprochen (tegengesproken) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Wählen (kiezen) gewählt (gekozen) Die Regierung und die Wahlen (De regering en verkiezingen)
A2 Zuhören (luisteren) zugehört (geluisterd) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Zurückgeben (teruggeven) zurückgegeben (teruggegeven) Ein Transportmittel mieten (Transport huren)
A2 Zurücklaufen (teruglopen) zurückgelaufen (teruggelopen) Einen Sonntagsspaziergang machen. (Op zondag een wandeling maken.)
A2 Zusammenziehen (samenwonen) zusammengezogen (samengewoond) Familienpläne (Gezinsplannen)
A2 Zustimmen (akkoord gaan) zugestimmt (toegegeven) Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)
A2 Ändern (Wijzigen) geändert (gewijzigd) Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)
A2 Üben (oefenen) geübt (geoefend) Hobby-Kurse (Hobbylessen)
A2 Übernachten (overnachten) übernachtet (overnacht) Buche deine Unterkunft. (Boek uw accommodatie)